ECLI:NL:CRVB:2017:3668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
15/8317 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft appellante, een voormalige cateringmedewerkster, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante was eerder uitgevallen wegens knie- en artroseklachten en later ook wegens vermoeidheidsklachten en andere gezondheidsproblemen. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2014, werd vastgesteld dat zij beperkingen had, maar dat zij nog geschikt was voor andere functies. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 7 oktober 2014 geen recht had op een WIA-uitkering.

In bezwaar werd de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, maar de arbeidsdeskundige kwam opnieuw tot de conclusie dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medische rapport zorgvuldig was opgesteld en dat er geen objectieve medische redenen waren om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkingen had en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8317 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 november 2015, 15/2131 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als cateringmedewerkster. Nadat appellante eerder was uitgevallen wegens knie- en artroseklachten is zij op 9 oktober 2012, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidsuitkering ontving, wederom uitgevallen wegens vermoeidheidsklachten, alsmede oog- en gewrichtsklachten. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij is op 4 augustus 2014 op het spreekuur van een verzekeringsarts onderzocht. In een rapport van dezelfde datum is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
4 augustus 2014. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 11 augustus 2014 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt is voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies heeft hij een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 7 oktober 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 10 februari 2015 aangepast. Op grond van deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 februari 2015 vastgesteld dat de voor appellante door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet meer geschikt zijn. Hij heeft vier nieuwe functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van eveneens minder dan 35%. Bij besluit van
19 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 15 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het medische rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen. De stelling van appellante dat er bij haar sprake is van meer beperkingen als gevolg van polyartrose heeft de rechtbank verworpen. Daartoe is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin deze heeft overwogen dat er geen objectief medisch vast te stellen oorzaak is voor artrose anders dan voor de artrose van de knie en de nek van appellante. Ook anderszins heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts om op grond van zijn onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische informatie van de behandelend sector de beperkingen van appellante vast te stellen. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat. Het vorenstaande heeft de rechtbank tot de conclusie gebracht dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 februari 2015 voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies, uitgaande van de op
10 februari 2015 vastgestelde FML, geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft en dat zij niet in staat is om te werken. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij nadere medische informatie overgelegd. Voorts heeft zij verwezen naar de bevindingen van een verzekeringsarts die haar in 2012 in het kader van de Ziektewet heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat zij als gevolg van een toename van haar gewrichtsklachten, pijnklachten en vermoeidheidsklachten vanaf 9 oktober 2012 ongeschikt is voor de per 20 mei 2011 geselecteerde functies. Appellante heeft verzocht om een deskundige te benoemen en zij heeft gesteld dat de geselecteerde functies overschrijdingen van haar beperkingen bevatten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht wordt onderschreven. Deze arts heeft appellante onderzocht op zijn spreekuur en heeft bij zijn beoordeling de beschikking gehad over informatie uit de behandelende sector, waaronder de door appellante in bezwaar overgelegde informatie. Het oordeel van de rechtbank dat deze arts de beperkingen van appellante in de FML van
10 februari 2015 juist heeft vastgesteld, wordt eveneens onderschreven. In zijn rapport van
16 december 2014 heeft hij beperkingen aangenomen als gevolg van artrose aan rechterknie en nek, klachten van de linkerhand en chronische klachten van droge ogen. Voorts heeft hij, uit energetisch oogpunt, beperkingen aangenomen voor het verrichten van fysieke inspanningen. Daarmee heeft hij beperkingen vastgesteld die op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist kunnen worden gehouden. Voor verdergaande beperkingen als gevolg van artrose aan handen, schouders en voeten, heeft hij geen aanleiding gevonden omdat uit beeldvormend onderzoek is gebleken dat er bij deze lichaamsdelen geen sprake is van artrose. Voor beperkingen als gevolg van de psychische klachten en de visusklachten heeft hij evenmin aanleiding gevonden beperkingen op te nemen in de FML. Daartoe heeft hij overwogen dat er bij appellante geen sprake is van een psychische stoornis en dat er voor wat betreft de visusklachten sprake is van een geringe netvliesafwijking met behoud van gezichtsvermogen. Hij heeft verder uiteengezet dat er geen reden is voor een urenbeperking, omdat er voor de vermoeidheidsklachten geen somatische verklaring aanwijsbaar is. Ook deze beoordelingen kunnen op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist worden gehouden. De beroepsgrond van appellante dat zij meer beperkingen heeft is met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende weerlegd. Niet wordt ingezien dat wat appellante heeft gesteld over bevindingen van de verzekeringsarts die haar in 2012 in het kader van de Ziektewet heeft onderzocht, betekenis heeft voor de vaststelling van haar beperkingen in het kader van de WIA-beoordeling in 2014. De in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Ook deze informatie roept geen twijfel op aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Er is dan ook geen aanleiding om, zoals appellante heeft verzocht, een deskundige te benoemen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 20 februari 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. In het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 februari 2015 zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond voor de door appellante gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

AB