ECLI:NL:CRVB:2017:3699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
15/8399 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante, die als opvoedadviseur werkte, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2014 vastgesteld dat appellante geen recht op uitkering had, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten zijn onderschat, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8399 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 november 2015, 15/2550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere (medische) stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als opvoedadviseur voor twintig uur per week. Zij heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en klachten als gevolg van fybromyalgie. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 4 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat per 4 oktober 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts van 22 augustus 2014 en van een arbeidsdeskundige van 3 september 2014, waarin het standpunt is neergelegd dat appellante beperkingen heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat zij met de voor haar geselecteerde functies ten minste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 4 september 2014 heeft appellante, onder overlegging van informatie van haar behandelend artsen, gesteld dat haar beperkingen niet goed in kaart zijn gebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 maart 2015 geconcludeerd dat wat appellante in bezwaar heeft aangevoerd, mede gelet op de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend artsen, aanleiding geeft om appellante op enkele punten meer beperkt te achten en tevens een urenbeperking aan te nemen tot 30 uur per week en acht uur per dag. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft andere functies voor appellante geselecteerd waarmee zij nog steeds ten minste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de medische rapporten en de daaruit volgende conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch oordeel dat er geen sprake is van de situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Niet is gebleken dat sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op zowel zelfverzorging als het samenlevingsverband en de sociale contacten buiten het gezin. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat objectief bezien onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante. Appellante heeft in beroep geen medische stukken overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is in de rapporten en het Resultaat functiebeoordelingen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum. Omdat de motivering van het besluit wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies ontoereikend was, welk gebrek eerst bij het in beroep uitgebrachte rapport van 30 oktober 2015 is hersteld, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar klachten zijn onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van 24 juli 2017 van S. Safar Ghandi, GZ-psycholoog in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en hierbij gewezen op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in beroep al beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 4 oktober 2014. Aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2015 ligt ten grondslag dat bij appellante fibromyalgie en een nekhernia zijn vastgesteld en tevens dat er sprake is van psychische beperkingen. Appellante heeft verminderde benutbare mogelijkheden maar zij is nog belastbaar te beschouwen voor lichte werkzaamheden, waarbij aandacht is voor de psychische en fysieke belastbaarheid en waarbij tevens een urenbeperking in aanmerking is genomen. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De beperkingen zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in aanmerking zijn genomen komen overeen met de gegevens zoals deze zijn neergelegd in de brieven van de behandelend artsen. De in hoger beroep ingebrachte informatie van de GZ-psycholoog biedt geen grond voor een ander oordeel. Het Uwv wordt gevolgd in zijn opvatting dat de brief van 24 juli 2017 geen nieuwe gegevens over de bij appellante gestelde diagnose en de ingezette behandeling bevat.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat, gelet op de aan deze functies verbonden belasting, de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante. De geschiktheid van de functies is inzichtelijk en overtuigend toegelicht in een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
30 oktober 2015.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

AB