ECLI:NL:CRVB:2017:3795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16-5853 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om medische voorzieningen in verband met osteoporose en fysiotherapie

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar aanvraag voor medische voorzieningen in verband met osteoporose en fysiotherapie werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de gevraagde voorzieningen niet in verband stonden met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. Appellante was erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en had eerder al verschillende voorzieningen ontvangen, maar niet voor osteoporose.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 november 2017 behandeld. Tijdens de zitting op 21 september 2017 was appellante niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft overwogen dat de osteoporose van appellante niet in verband kan worden gebracht met de vervolging, omdat niet is aangetoond dat zij tijdens haar onderduikperiode als baby onvoldoende beweging heeft gehad. De Raad heeft het beleid van de Sociale verzekeringsbank inzake osteoporose in overweging genomen, waarbij strikte voorwaarden gelden voor het aanvaarden van een causaal verband.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/5853 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Israël (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 2 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2016, kenmerk BZ01948532 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Daar is appellante, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1944, is kort na haar geboorte in onderduik gegeven. In 1976 is zij erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolging. Naast een periodieke uitkering zijn aan appellante verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding voor opname en verblijf in een verzorgingshuis (Beth Juliana) en voor verhuizing en herinrichting. Daarbij is ook aanvaard dat de hypertensie van appellante in verband staat met de vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de hypercholesteromie, status na prolaps, orthopedische operaties en osteoporose.
1.2.
In oktober 2015 heeft appellante verzocht om een voorziening voor medische behandeling en medicijnen in verband met osteoporose en een voorziening voor fysiotherapie.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2015 heeft verweerder de gevraagde voorzieningen geweigerd op de grond dat de voorzieningen niet in verband staan met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. De osteoporose is opnieuw beoordeeld, maar ook op grond van het gewijzigde beleid betreffende de osteoporose blijft verweerder van mening dat er geen verband bestaat met de ondergane vervolging. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat één van de voorwaarden om een verband tussen osteoporose en de vervolging te kunnen aanvaarden is dat er gedurende de onderduik sprake was van een gebrek aan beweging. Hiervan was bij appellante, als baby, geen sprake.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Wuv worden, kort samengevat, indien de vervolgde ziekten of gebreken heeft die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan, de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen volledig vergoed.
2.2.
Met ingang van 1 maart 2015 heeft verweerder heeft het beleid voor het aanvaarden van osteoporose aangepast. Zo kan een causaal verband worden aangenomen bij personen bij wie in het verleden vóór de leeftijd van 21 jaar sprake is geweest van een kampverblijf van minimaal zes maanden of een onderduikperiode van minimaal zes maanden waarbij sprake was van slechte voeding (in vergelijking met de voedselsituatie ter plaatse) en een gebrek aan beweging en zonlicht.
2.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante niet voldoet aan de strikte voorwaarden van het sinds 1 maart 2015 geldende beleid voor aanvaarding van osteoporose. Dit standpunt is in overeenstemming met een tweetal adviezen van zijn geneeskundig adviseurs, de artsen A.J. Maas en G.L.G. Kho. Volgens verweerder is niet gebleken dat appellante tijdens haar onderduik te weinig beweging heeft gehad. Van een gebrek aan beweging kan sprake zijn bij het onderduiken in een kast of onder een vloer.
2.4.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich als baby tijdens de onderduik niet heeft kunnen bewegen op een wijze zoals baby’s gewoonlijk bewegen. Door appellante is niet gesteld en uit de gedingstukken is niet gebleken dat zij heeft verkeerd in een onderduiksituatie als hiervoor onder 2.3 bedoeld. Dat rechtvaardigt de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de strikte voorwaarden die door hem in het gewijzigde beleid zijn gesteld om een verband tussen de osteoporose en de onderduik te kunnen aanvaarden.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD