ECLI:NL:CRVB:2017:3796
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor extra vakantievoorziening op basis van medische noodzaak voor burger-oorlogsslachtoffer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1923 en lijdend aan een lichamelijke invaliditeit door een amputatie van zijn linker onderbeen, had een aanvraag ingediend voor een extra vakantievoorziening van twee dagen in Parc Imstenrade, drie keer per jaar. Deze aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank op 29 februari 2016, met als reden dat er geen medische noodzaak voor de gevraagde voorziening aanwezig was.
De Raad heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank beoordeeld. De Raad oordeelde dat volgens het beleid van de Sociale verzekeringsbank kosten voor extra vakanties alleen vergoed kunnen worden als er sprake is van een medische noodzaak, zoals vastgesteld door een behandelend arts. In dit geval heeft de geneeskundig adviseur A.J. Maas, na beoordeling van de medische gegevens van de appellant, geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor het gevraagde verblijf. Dit advies werd onderschreven door een andere geneeskundig adviseur, R.J. Roelofs.
De appellant voerde aan dat hij sinds het overlijden van zijn echtgenote niet op vakantie was geweest en dat hij leed had ondervonden door de oorlog. Echter, de Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de noodzaak voor extra vakantie onderbouwden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.