ECLI:NL:CRVB:2017:3812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning invaliditeitsuitkering en de relatie met clusterhoofdpijn en oorlogsomstandigheden
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1935, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 22 oktober 2015, waarin zijn aanvraag voor een invaliditeitsuitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 november 2017 uitspraak gedaan. Appellant was eerder als oorlogsslachtoffer erkend, maar de toekenning van een invaliditeitsuitkering werd geweigerd omdat er geen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld vóór zijn 70ste verjaardag. Het bestreden besluit verklaarde dat appellant wel recht had op een invaliditeitsuitkering met ingang van 1 december 2014, maar dat de clusterhoofdpijn niet in verband stond met de onbehandelde malaria die hij tijdens zijn internering had opgelopen. Appellant betwistte dit standpunt en stelde dat zijn hoofdpijnklachten het gevolg waren van de malaria.
De Raad heeft de adviezen van verschillende geneeskundig adviseurs in overweging genomen. De eerste adviseur, G.L.G. Kho, concludeerde dat de clusterhoofdpijn een constitutionele aandoening was zonder causaal verband met de oorlogsomstandigheden. Een tweede adviseur, A.M. Ohlenschlager, onderschreef deze conclusie en weerlegde de verklaring van de huisarts van appellant, die stelde dat er wel een verband was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen bewijs was voor een verband tussen de malaria en de clusterhoofdpijn. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde het standpunt van verweerder.