ECLI:NL:CRVB:2017:3812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
15/7978 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning invaliditeitsuitkering en de relatie met clusterhoofdpijn en oorlogsomstandigheden

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1935, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 22 oktober 2015, waarin zijn aanvraag voor een invaliditeitsuitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 november 2017 uitspraak gedaan. Appellant was eerder als oorlogsslachtoffer erkend, maar de toekenning van een invaliditeitsuitkering werd geweigerd omdat er geen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld vóór zijn 70ste verjaardag. Het bestreden besluit verklaarde dat appellant wel recht had op een invaliditeitsuitkering met ingang van 1 december 2014, maar dat de clusterhoofdpijn niet in verband stond met de onbehandelde malaria die hij tijdens zijn internering had opgelopen. Appellant betwistte dit standpunt en stelde dat zijn hoofdpijnklachten het gevolg waren van de malaria.

De Raad heeft de adviezen van verschillende geneeskundig adviseurs in overweging genomen. De eerste adviseur, G.L.G. Kho, concludeerde dat de clusterhoofdpijn een constitutionele aandoening was zonder causaal verband met de oorlogsomstandigheden. Een tweede adviseur, A.M. Ohlenschlager, onderschreef deze conclusie en weerlegde de verklaring van de huisarts van appellant, die stelde dat er wel een verband was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen bewijs was voor een verband tussen de malaria en de clusterhoofdpijn. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde het standpunt van verweerder.

Uitspraak

15/7978 AOR
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 2 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2015, kenmerk BZ01904267 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1935, heeft in december 2014 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 20 juli 2015 appellant aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Vastgesteld is dat bij hem sprake is van oorlogsletsel (psychische klachten). Appellant is in aanmerking gebracht voor vrije geneeskundige behandeling en verpleging in verband met zijn oorlogsletsel. Een invaliditeitsuitkering is niet aan hem toegekend omdat er geen sprake is van een arbeidsongeschiktheid, ingetreden voor zijn 70ste verjaardag.
1.3.
Het tegen het besluit van 20 juli 2015 gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit deels gegrond verklaard, onder toekenning van een invaliditeitsuitkering met ingang van
1 december 2014. Alsnog is aanvaard dat bij appellant sprake was van arbeidsongeschiktheid op de dag voor zijn 70ste jaar en dat hij als gevolg van zijn oorlogsletsel voor 20% ongeschikt is voor het verrichten van passende arbeid, vergelijkbaar met de werkzaamheden van het laatstelijk uitgeoefende beroep van hoofdagent van politie. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder blijft van opvatting - voor zover hier van belang - dat de clusterhoofdpijn niet in verband staat met de onbehandelde malaria tijdens de internering van appellant, maar wordt verklaard uit genetische en constitutioneel bepaalde factoren.
2. In beroep keert appellant zich tegen het standpunt van verweerder dat de clusterhoofdpijn van appellant niet aan de AOR-omstandigheden kan worden toegeschreven. Appellant stelt dat zijn hoofdpijnklachten het gevolg zijn van de malaria die hij tijdens zijn internering heeft opgelopen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Verweerder heeft zijn besluitvorming in eerste instantie doen steunen op de bevindingen van zijn geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts. Deze arts concludeert dat de clusterhoofdpijn waaraan appellant lijdt een constitutionele aandoening is en dat een causaal verband met de oorlogsomstandigheden ontbreekt.
3.2.
Appellant heeft in bezwaar het ontbreken van een verband tussen de oorlogsomstandigheden en zijn clusterhoofdpijn uitgebreid bestreden. Hij ziet zich gesteund door huisarts C.I. Zwaan-Gagenel. Zij stelt in de verklaring van 23 augustus 2007 dat appellant sinds zijn jeugd aan clusterhoofdpijn lijdt, direct gerelateerd aan de twee keer doorgemaakte en onbehandelde malaria, opgelopen in het Jappenkamp in Indonesië.
3.3.
Verweerder heeft het bezwaar om advies voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Kho onderschreven en de verklaring van de huisarts weerlegd. Ohlenschlager ziet ook geen verband met de internering. Vervolgens heeft Ohlenschlager gemotiveerd kenbaar gemaakt dat in de literatuur een verband tussen malaria en latere clusterhoofdpijn niet wordt gelegd en dat de hoofdpijn wordt verklaard uit genetische en constitutioneel bepaalde factoren.
3.4.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder op grond van de adviezen heeft ingenomen. Uit de door appellant in beroep verstrekte gegevens blijkt evenmin dat een verband bestaat tussen de (onbehandelde) malaria en latere clusterhoofdpijn.
3.5.
De Raad heeft voorts kennis genomen van wat appellant naar voren heeft gebracht over de gang van zaken bij eerdere aanvragen. Omdat de Raad zich moet beperken tot de beoordeling van het bestreden besluit, kan dit niet in de overwegingen worden betrokken.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD