ECLI:NL:CRVB:2017:3857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van AIO-aanvulling en AOW-pensioen
Op 7 november 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 1 juli 2009 een AOW-pensioen ontvangt, had een verzoek ingediend tegen de verlaging van zijn aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Deze verlaging was gebaseerd op het feit dat de echtgenote van verzoeker, die in Marokko woont, geen recht had op algemene bijstand. Verzoeker stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en als alleenstaande moest worden aangemerkt, wat invloed zou moeten hebben op de hoogte van zijn AOW-pensioen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten van materiële connexiteit. Dit houdt in dat het verzoek niet betrekking had op de inhoud van het besluit waartegen beroep was ingesteld. De verlaging van de AIO-aanvulling was het onderwerp van de bodemprocedure, terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening betrekking had op de hoogte van het AOW-pensioen, wat niet het onderwerp van geschil was in de bodemprocedure. Hierdoor werd het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bestuursrechtelijke procedures, waarbij zowel formele als materiële connexiteit vereist zijn voor de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.