ECLI:NL:CRVB:2017:3857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
17/5478 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van AIO-aanvulling en AOW-pensioen

Op 7 november 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 1 juli 2009 een AOW-pensioen ontvangt, had een verzoek ingediend tegen de verlaging van zijn aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Deze verlaging was gebaseerd op het feit dat de echtgenote van verzoeker, die in Marokko woont, geen recht had op algemene bijstand. Verzoeker stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en als alleenstaande moest worden aangemerkt, wat invloed zou moeten hebben op de hoogte van zijn AOW-pensioen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten van materiële connexiteit. Dit houdt in dat het verzoek niet betrekking had op de inhoud van het besluit waartegen beroep was ingesteld. De verlaging van de AIO-aanvulling was het onderwerp van de bodemprocedure, terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening betrekking had op de hoogte van het AOW-pensioen, wat niet het onderwerp van geschil was in de bodemprocedure. Hierdoor werd het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bestuursrechtelijke procedures, waarbij zowel formele als materiële connexiteit vereist zijn voor de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/5478 PW-VV
Datum uitspraak: 7 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. M.E. van Waart, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2017, 16/3986 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Desgevraagd heeft verzoeker een nadere reactie ingezonden.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontvangt sinds 1 juli 2009 een gehuwdenpensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen). Gedurende de periode van 1 juli 2009 tot 1 oktober 2015 ontving verzoeker een toeslag op zijn AOW-pensioen voor zijn - in Marokko wonende - echtgenote. Deze toeslag is beëindigd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de echtgenote. Met ingang van 7 september 2015 ontving verzoeker in verband met een onvolledig ouderdomspensioen een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 juli 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 juli 2016 verlaagd naar het normbedrag van 50% van het minimumloon. Op dit bedrag wordt het AOW-pensioen en eventuele andere inkomsten van verzoeker in mindering gebracht. Aan deze verlaging heeft de Svb onder verwijzing naar artikel 24 van de PW, zoals dit artikel sinds 1 januari 2016 luidt, ten grondslag gelegd dat de echtgenote van verzoeker geen recht op algemene bijstand heeft, zodat voor verzoeker een normbedrag van 50% van het netto minimumloon geldt.
1.3.
Nadien heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 7 september 2015 ingetrokken. De intrekking van de AIO-aanvulling maakt geen onderdeel uit van onderhavig geding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en als alleenstaande dient te worden aangemerkt. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt tot de verlening van een ongehuwdenpensioen ingevolge de AOW.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), maar wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit).
4.3.
In dit geval voldoet het verzoek om een voorlopige voorziening niet aan het materiële connexiteitsvereiste. Zoals onder 1.2 is vermeld, ziet het geschil in de bodemprocedure alleen op besluitvorming van de Svb inzake de verlaging van de AIO-aanvulling en niet op besluitvorming over de hoogte van het AOW-pensioen. Anders dan verzoeker heeft betoogd, maakt het enkele feit dat in de bezwaar- en beroepsprocedure de vraag aan de orde is geweest of verzoeker duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, niet dat de hoogte van het AOW-pensioen onderdeel uitmaakt van het geschil in de onderhavige bodemprocedure.
4.4.
Het verzoek is, gelet op 4.2 en 4.3, kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2017.
(getekend) W. Bel
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD