ECLI:NL:CRVB:2017:3861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/1217 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens schending van inlichtingenverplichting en onduidelijke financiële situatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, die sinds 2006 een gedeeltelijk ouderdomspensioen ontvangt, heeft in 2013 een AIO-aanvulling aangevraagd. De Svb heeft echter vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, omdat hij niet heeft gemeld dat hij een legaat van € 20.000,- had ontvangen en dat hij een bedrag van € 20.000,- naar de bankrekening van zijn dochter had overgemaakt. De Svb heeft de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken en het onterecht betaalde bedrag teruggevorderd.

De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat hij de besteding van het bedrag van € 20.000,- kan onderbouwen en dat hij niet over een vermogen beschikte dat hoger was dan de vrij te laten grens voor gehuwden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat hij niet langer de beschikking had over het bedrag van € 20.000,- ten tijde van de aanvraag van de AIO-aanvulling.

De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft gesteld dat het vermogen van appellant niet kan worden vastgesteld en dat de intrekking van de AIO-aanvulling gerechtvaardigd is. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1217 WWB
Datum uitspraak: 7 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 januari 2016, 15/2083 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.R. Kamps, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kamps. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf mei 2006 een gedeeltelijk ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Appellant ontvangt vanaf 30 januari 2013 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Hij is gehuwd met [naam] [X] , die uit Brazilië komt.
1.2.
Bij brief van 4 april 2014 heeft appellant aan de Svb onder meer gemeld dat hem een legaat is toegekend door wijlen zijn broer ten bedrage van € 20.000,-, netto € 14.618,-.
1.3.
Op 17 april 2014 heeft appellant telefonisch aan de Svb gemeld dat hij in augustus 2012 een bedrag van € 20.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van zijn dochter,
[naam dochter] , omdat beslag zou worden gelegd op zijn bankrekeningen.
1.4.
Bij brieven van 2 mei 2014 en 26 mei 2014 heeft de Svb appellant onder meer gevraagd om afschriften van zijn bankrekeningen en informatie over de ontvangst van het legaat te verstrekken. Appellant heeft bij brief van 2 juni 2014 onder meer het volgende verklaard:
“In augustus 2012 is er tegen mij een civiele procedure gestart, welke ik heb verloren. Er is toen beslag gelegd op mijn bankrekeningen bij ABN AMRO-bank en de Rabobank. Omdat ik hierover was geïnformeerd heb ik tijdig mijn tegoed bij de
ABN AMRO-bank kunnen overboeken naar mijn dochter.
Dit betreft een bedrag van € 20.000,-.
(…)
Echter, het bedrag van € 20.000,- is gebruikt voor: levensonderhoud, inclusief groot onderhoud en vakantie, gedurende de periode augustus 2012-februari 2013 € 7.500,-, verhuizing in oktober 2012/november 2012 € 5.500,-, juridische kosten € 7.000,-.
(…)
Het bedrag van de legaat (netto € 14.618,-) heb ik eind maart 2014 per kas ontvangen en is gereserveerd voor: uitvaarten (2x) € 11.000,- en laatste bezoek aan Brazilië en viering 40 jaar huwelijk in 2015 € 3.500,-”.
1.5.
Bij besluit van 12 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 mei 2015 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 30 januari 2013 ingetrokken en de ten onrechte betaalde AIO-aanvulling over de periode van 30 januari 2013 tot en met 31 augustus 2014 van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 8.990,24. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant geen recht heeft op de AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Ten tijde van de aanvraag van de AIO-aanvulling beschikten appellant en [X] niet meer over het bedrag van € 20.000,-. Appellant heeft de besteding van dit bedrag met bewijsstukken onderbouwd. Hij betwist dat hij zou beschikken over een vermogen dat hoger is dan de grens van het vrij te laten vermogen voor gehuwden. Om die reden heeft hij zijn inlichtingenverplichting niet geschonden en kan het recht op
AIO-aanvulling wel worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 30 januari 2013 tot en met 12 september 2014.
4.2.
Een besluit tot intrekking van een AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
De Svb heeft ter zitting nader toegelicht dat de intrekking van de AIO-aanvulling berust op de grondslag dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling per 30 januari 2013 niet is vast te stellen.
4.5.
Vaststaat dat appellant op 29 augustus 2012 een bedrag van € 20.000,- op de bankrekening van zijn dochter heeft overgeschreven. Niet in geschil is dat dit bedrag ook na deze overschrijding tot het vermogen van appellant behoorde. Ook staat vast dat appellant bij de aanvraag om AIO-aanvulling heeft gemeld dat hij niet beschikte over vermogen. In geschil is allereerst of appellant ten tijde van de aanvang van de AIO-aanvulling nog de beschikking had over (een deel) van het bedrag van € 20.000,-. Appellant stelt dat dit bedrag is gebruikt voor onder andere levensonderhoud, verhuis- en juridische kosten en dat dit bedrag eind januari 2013 op was.
4.6.
De Svb heeft appellant gevraagd om de door hem gestelde besteding van de
onder 1.4 genoemde bedragen inzichtelijk te maken. Appellant is daar niet in geslaagd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.7.
Uit de overgelegde afschriften van zijn bankrekening is gebleken dat appellant diverse van de onder 1.4 gestelde kosten van zijn eigen lopende bankrekening heeft betaald. Daar staat tegenover dat zijn dochter in de periode van 2 januari 2012 tot en met 18 augustus 2013 diverse bedragen tot een bedrag van ruim € 6.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van appellant. Door de vermelding van ‘lening’ bij een aantal van deze transacties rijst evenwel de vraag of deze verband houden met het bedrag van € 20.000,-. Appellant heeft de onduidelijkheid over de besteding van dit bedrag niet weggenomen door zijn verklaring in bezwaar, dat hij ook contant geld van zijn dochter heeft ontvangen. Appellant heeft niet aangetoond dat ten behoeve van hem ook rechtstreeks vanaf de bankrekening van zijn dochter bedragen zijn betaald. Dat zijn dochter, naar appellant stelt, geen inzage in haar bankrekeningafschriften wenst te geven, komt voor risico van appellant. Uit het voorgaande volgt dat appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij aanvang van de AIO-aanvulling niet langer de beschikking had over (een deel van) het bedrag van € 20.000,-. Dit maakt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het vermogen bij aanvang van de AIO-aanvulling niet is vast te stellen.
4.8.
Daar komt bij dat appellant op 12 juni 2013 ook nog een bedrag van € 14.442,- op zijn bankrekening heeft ontvangen. Dezelfde dag heeft appellant een bedrag van € 15.000,- overgemaakt naar de bankrekening van zijn dochter. Appellant heeft geen inzicht verschaft in de besteding van dit bedrag door objectiveerbare en verifieerbare stukken over te leggen. De wens van appellant om het bedrag van € 14.442,- te reserveren of te sparen voor begrafeniskosten en een huwelijksfeest maakt niet dat dit bedrag niet tot het vermogen van appellant kan worden gerekend. De storting op 19 maart 2015 van een bedrag van € 10.000,- op een geblokkeerde rekening van DELA voor de uitvaart van hemzelf en zijn echtgenote valt buiten de hier te beoordelen periode.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat bij aanvang en voorts gedurende de gehele te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate appellant verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. De Svb heeft dan ook terecht de AIO-aanvulling van appellant met ingang van
30 januari 2013 ingetrokken.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en M. Hillen en
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD