ECLI:NL:CRVB:2017:3879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
16/1479 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid en beëindiging ZW-uitkering na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 25 augustus 2010 ziek gemeld met schouder- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 22 augustus 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante meldde zich opnieuw ziek op 3 december 2014, terwijl zij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv concludeerde op 21 januari 2015 dat appellante per 2 februari 2015 geschikt was voor de functie van productiemedewerker papier, karton, drukkerij, en beëindigde haar ZW-uitkering per die datum. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar rugklachten niet waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de eerder genoemde functies. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1479 ZW
Datum uitspraak: 8 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 januari 2016, 15/3994 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Swart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 20 uur per week toen zij zich op
25 augustus 2010 ziek meldde met schouderklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 2 november 2012 vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 augustus 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Zij werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van schoonmaker gebouwen (SBC-code 111334), medewerker beddenreiniging (SBC-code 111112) en produktiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) te vervullen. Tegen het besluit van 2 november 2012 is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2.
Appellante heeft zich op 3 december 2014 ziek gemeld met klachten aan de schouder, het linkerbeen, de rug en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 21 januari 2015 heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 2 februari 2015 geschikt geacht voor de in 1.1 genoemde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2015 vastgesteld dat appellante per 2 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van 19 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de conclusie van de primaire arts dat appellante belastbaar is conform de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 september 2012, die is opgesteld in het kader van de WIA-beoordeling, juist is. Deze arts heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht om tot deze conclusie te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en appellante onderzocht. Hij heeft zich met het oordeel van de primaire arts kunnen verenigen. De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van appellante dat het medisch onderzoek niet juist of niet zorgvuldig is verricht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest. Het gaat in deze zaak om de toename van de beperkingen ten opzichte van de WIA-beoordeling in 2012. Toen zijn de rugklachten niet meegenomen. In 2013 is gebleken dat de rugklachten zijn veroorzaakt door een hernia. De FML moet dan ook aangepast worden op grond van toegenomen beperkingen. De beperkingen zijn geobjectiveerd door een neuroloog. Voorts voert appellante aan dat de aangevallen uitspraak niet goed is gemotiveerd. De rechtbank schrijft dat rugbesparende beperkingen zijn opgenomen in de FML. Dit is echter te kort door de bocht. Uit de stukken blijkt dat appellante veel meer beperkt is. Ook hoort door een arbeidsdeskundige te worden beoordeeld of de werkzaamheden behorend bij de functies tot de mogelijkheden behoren. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht appellante per 2 februari 2015 in staat heeft geacht om met haar beperkingen de eerder in 2012 geduide functies te verrichten, waarbij voornamelijk de functie van productiemedewerker papier, karton, drukkerij is genoemd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Deze arts heeft appellante gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken.
4.3.
Over de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
26 mei 2015 overwogen dat uit de informatie van de neuroloog T.J. Verduijn van 16 april 2015 blijkt dat er bij appellante pijn is in de onderrug links met uitstraling naar het linkerbeen. Er is sprake van een L5 patroon. Er is enige versmalling van neuroforamen zonder overtuigende compressie van wortel L5 links. Het beeld is niet essentieel gewijzigd in vergelijking met eerder onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat appellante in staat moet worden geacht de functie van productiemedewerker papier, karton, drukkerij te verrichten, aangezien deze functie niet te belastend is voor de rug. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen reden tot twijfel aan de juistheid van dit standpunt. De stelling van appellante dat zij niet in staat is om de functie te verrichten, vindt geen steun in de aanwezige rapporten.
4.4.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn psychische klachten niet zodanig toegenomen dat appellante meer beperkt moet worden geacht dan zoals verwoord in de FML van 24 september 2012. Appellante heeft geen informatie ingezonden waaruit zou moeten blijken dat dit standpunt onjuist is. Appellante is van 21 oktober 2010 tot 30 juli 2014 onder behandeling geweest bij psycholoog S. Tekin en psychotherapeut R. Mentink. Bij ontslag was haar depressie gedeeltelijk in remissie. Op de datum in geding was appellante niet meer onder behandeling en uit de stukken blijkt niet dat haar psychische toestand op de datum in geding slechter was dan bij de eerdere beoordeling.
4.5.
Vastgesteld wordt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Alle relevante medische informatie is bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn stelling dat appellante op 2 februari 2015 geschikt was voor de bij de WIA-beoordeling voorgehouden functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij en dat de ZW-uitkering per die datum terecht is beëindigd. De Raad heeft geen reden tot twijfel aan de juistheid hieraan en om die reden is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

AB