ECLI:NL:CRVB:2017:3978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
17/2740 ABP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake bezwaarschrift na 25 jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op een bezwaarschrift dat hij in 1990 had ingediend. Het bezwaarschrift was gericht tegen een besluit van 20 november 1990, waarin werd geconcludeerd dat appellant van 1 augustus 1975 tot 1 juni 1989 ambtenaar was geweest. Appellant heeft echter pas op 23 augustus 2016 beroep ingesteld, waardoor er 25 jaar verstreken zijn sinds het indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep, omdat appellant niet had aangetoond dat hij tijdig een bezwaarschrift had ingediend. De Raad overwoog dat het beroepschrift onredelijk laat was ingediend en dat de omstandigheden van appellant, zoals het niet op de hoogte zijn van het indienen van een bezwaarschrift door zijn gemachtigde, niet als reden konden worden aanvaard. De Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/2740 ABP
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 februari 2017, 16/6854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP (bestuur)
Datum uitspraak: 16 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.M. van Tongeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Appellant is verschenen. Het bestuur heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 20 november 1990 is op grond van de bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP) aanwezige stukken over de dienstverhouding van appellant geconcludeerd dat appellant van 1 augustus 1975 in één dienstverhouding bij de [werkgever] als [functie a], naast [functie b], tot 1 juni 1989 ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet is geweest.
1.2.
Bij brief van 17 oktober 2015 heeft appellant het bestuur verzocht om een besluit te nemen op een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 20 november 1990. Dit bezwaarschrift is volgens appellant ingediend op 6 december 1990. Bij brief van 18 mei 2016 heeft het bestuur gereageerd op dit verzoek en appellant medegedeeld dat er op 1 januari 1996 geen bezwaarschrift meer aanhangig was en dat het bestuur, gelet op het bepaalde in de Wet Privatisering ABP (WPA), onbevoegd is te beslissen op het verzoek van appellant.
1.3.
Bij brief van 23 augustus 2016 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het bestuur op het bezwaarschrift van 6 december 1990.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat appellant via aangetekende post een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissing van 20 november 1990. De beslissing van 20 november 1990 is dan ook onherroepelijk geworden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat artikel 61, eerste lid, van de WPA aan het bestuur de bevoegdheid ontzegt om alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar tegen de beslissing van 20 november 1990, omdat dit verzoek niet voor 1 januari 1996 is ingediend. Nu het bestuur niet bevoegd is om op het verzoek van appellant te beslissen, kan een beslissing van het bestuur niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt. Tegen een dergelijke beslissing zou dus ook geen bezwaar op grond van de Awb openstaan. Het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van appellant is daarom niet aan te merken als het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, en kan dus niet voor de toepassing van wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep met een besluit gelijk worden gesteld.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 6:12 van de Awb luidt, voor zover van belang:
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
(…)
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4.2.
In dit geval is het beroepschrift onredelijk laat ingediend. Door pas op 23 augustus 2016 beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen van het bestuur op het bezwaarschrift van
6 december 1990 heeft appellant 25 jaar laten verstrijken. Dat appellant niet op de hoogte was van het indienen van een bezwaarschrift door zijn gemachtigde kan niet als redengevende verklaring worden aanvaard. Ook de omstandigheid dat appellant zich pas na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd realiseerde welke betekenis moet worden gehecht aan het besluit van 20 november 1990, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Het voorgaande betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking en het beroep zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD