ECLI:NL:CRVB:2017:404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
15/4542 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en verzekeringsstatus van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de toekenning van een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ter discussie staat. Appellant, geboren in 1947, heeft in 2011 een AOW-pensioen aangevraagd en stelt dat hij recht heeft op een eerdere ingangsdatum van zijn pensioen. De Svb heeft echter vastgesteld dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW in de periode van 1 juli 1962 tot en met 30 juni 2012, en heeft hem een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 4% van het maximale AOW-bedrag.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de Svb voldoende onderzoek heeft gedaan naar het woon- en werkverleden van appellant. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij in werkelijkheid geboren is op 1 januari 1945 en dat hij onder de naam [naam A] naar Nederland is gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 3 februari 2017 het oordeel van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat appellant in de relevante periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2017. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/4542 AOW
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 mei 2015, 14/8042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de Svb een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Appellant is – met bericht van verhindering – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
In 2011 heeft appellant een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, waarbij hij heeft vermeld dat hij geboren is in 1947, in Nederland heeft gewerkt vanaf 1970 en een ziektewetuitkering heeft genoten tot 1991. Naar aanleiding van vragen van de Svb heeft appellant te kennen gegeven dat hij tussen 1970 en 1991 in Nederland heeft gewoond, dat hij heeft gewerkt tussen 1970 en 1972 onder de naam [naam A] , dat hij in 1990 onder de naam [naam B] heeft gewerkt en vier maanden een uitkering ingevolge de Ziektewet heeft ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft de Svb aan appellant vanaf 1 juli 2012 een
AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 4% van het maximale AOW-bedrag voor iemand die gehuwd is of samenwoont. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant, met als fictieve geboortedatum 1 juli 1947, niet verzekerd is geweest tussen 1 juli 1962 tot en met
31 januari 1990 en van 20 augustus 1991 tot en met 30 juni 2012.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2012 en de daarna gevolgde procedure bij de rechtbank heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing op bezwaar van
6 november 2014 (bestreden besluit), waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. Onderzoek naar aanleiding van de stelling van appellant dat de Svb is uitgegaan van de naam [naam B] met geboortedatum 1 juli 1947 in plaats van de naam [naam A] met geboortedatum 1 januari 1945, onder welke laatste naam appellant in 1970 naar Nederland zou zijn gereisd en heeft gewerkt, heeft volgens de Svb niet geleid tot een hoger
AOW-pensioen dan wel tot een eerdere ingangsdatum van dit pensioen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de Svb onderzoek heeft gedaan naar het woon- en werkverleden van appellant bij onder meer de gemeente Rotterdam, het Uwv en het schakelregister onder de namen
[Appellant] en [naam A] en dat uit dit onderzoek niet is gebleken dat appellant in de periode 1970-1971 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ook het betoog van appellant dat het AOW-pensioen met een eerdere ingangsdatum moet worden uitgekeerd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daartoe dat appellant in de diverse aanvraagformulieren om het AOW-pensioen de het geboortejaar 1947 heeft vermeld. Uit onderzoek bij de gemeente Rotterdam en het schakelregister is ook niet gebleken dat het geboortejaar van appellant 1945 moet zijn geweest. De overgelegde Marokkaanse verklaringen, gedateerd op 5 oktober 2012 en 22 april 2013, waaruit blijkt dat appellant dezelfde persoon is als de persoon met de geboortedatum 1 januari 1945 dateren niet van vóór de datum van binnenkomst in Nederland. Uit deze verklaringen volgt niet dat er een andere geboortedatum moet worden aangehouden.
3. In hoger beroep is namens appellant herhaald dat hij weliswaar bij de Svb bekend is als [naam B] , geboren in 1947, maar dat hij in werkelijkheid geboren is op 1 januari 1945 en dat hij begin jaren ’70 naar Nederland is gereisd onder de naam [naam A] , zijnde de voornaam van zijn vader. Uit de inhoud van de Marokkaanse verklaringen blijkt dat dit dezelfde personen zijn. Getracht zal worden authentieke stukken die tot stand zijn gekomen voor de datum van binnenkomst in Nederland in het geding te brengen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Ten gronde is in geschil of appellant als verzekerde voor de AOW is aan te merken in de periode 1970 tot 1972 en of van een eerdere ingangsdatum van het AOW-pensioen moet worden uitgegaan.
4.2.
Deze vragen worden ontkennend beantwoord. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Aan de hand van de summiere informatie die appellant heeft verstrekt, kan niet worden verifieerd en vastgesteld dat appellant in genoemde periode in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt op grond waarvan hij verzekerd zou zijn geweest voor de AOW. Ook in hoger beroep zijn dienaangaande geen nadere gegevens in het geding gebracht. Voorts zijn in hoger beroep geen nadere (authentieke) stukken ingediend, op grond waarvan moet worden uitgegaan van een andere geboortedatum dan 1 juli 1947. Er is dan ook geen aanleiding om van een eerdere ingangsdatum van het AOW-pensioen uit te gaan dan van
1 juli 2012.
4.3.
Uit 4.2. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) N. Veenstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde

NK