Uitspraak
18 mei 2015, 14/8042 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 juli 2012.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de toekenning van een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ter discussie staat. Appellant, geboren in 1947, heeft in 2011 een AOW-pensioen aangevraagd en stelt dat hij recht heeft op een eerdere ingangsdatum van zijn pensioen. De Svb heeft echter vastgesteld dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW in de periode van 1 juli 1962 tot en met 30 juni 2012, en heeft hem een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 4% van het maximale AOW-bedrag.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de Svb voldoende onderzoek heeft gedaan naar het woon- en werkverleden van appellant. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij in werkelijkheid geboren is op 1 januari 1945 en dat hij onder de naam [naam A] naar Nederland is gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 3 februari 2017 het oordeel van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat appellant in de relevante periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.
De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2017. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.