ECLI:NL:CRVB:2017:4054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en beëindiging van ziekengeld op basis van medische onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, meldde zich op 29 mei 2012 ziek en had haar dienstverband op 1 juni 2012 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 27 mei 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd geschikt geacht voor verschillende functies, maar meldde zich op 16 september 2014 opnieuw ziek met diverse klachten.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en dat er geen nieuw medisch onderzoek had plaatsgevonden, ondanks aanhoudende klachten. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de artsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat appellante terecht geschikt was geacht voor de functies die aan haar waren voorgehouden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het ziekengeld van appellante op goede gronden was beëindigd per 8 april 2015. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.