ECLI:NL:CRVB:2017:4055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekmelding en de rol van medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens een liesbreuk, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 14 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de geselecteerde functies binnen zijn belastbaarheid vielen. Hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn chronische pijnklachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om aan het medisch oordeel te twijfelen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts appellant geschikt achtte voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker, terwijl de functie van expeditiemedewerker niet geschikt werd geacht.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na een ziekmelding.