ECLI:NL:CRVB:2017:4055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/4059 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekmelding en de rol van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens een liesbreuk, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 14 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de geselecteerde functies binnen zijn belastbaarheid vielen. Hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn chronische pijnklachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om aan het medisch oordeel te twijfelen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts appellant geschikt achtte voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker, terwijl de functie van expeditiemedewerker niet geschikt werd geacht.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na een ziekmelding.

Uitspraak

16.4059 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2016, 15/5310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.W.F. Deen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Voor appellant is verschenen mr. Deen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tankercleaner. Op 14 februari 2013 heeft hij zich ziek gemeld wegens een liesbreuk. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 januari 2014 vastgesteld dat appellant per
14 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als tankercleaner, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 26 juni 2014 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Het Uwv heeft de uitkering die appellant ontving op grond van de Werkloosheidswet voordat hij ziek werd, per 14 maart 2014 voortgezet. Appellant heeft zich op 21 mei 2014 opnieuw ziek gemeld met pijnklachten in de rechterlies. In verband hiermee heeft hij op
10 maart 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft appellant daarop geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van magazijn/expeditiemedewerker, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 mei 2015 vastgesteld dat appellant per 11 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 augustus 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker binnen zijn belastbaarheid vallen. Gelet op de informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn chronische pijnen, waarvoor hij onder behandeling is. Appellant vraagt zich af of een arbeidsdeskundige wel geschikt is om te beoordelen of een patiënt met dergelijke pijnen in het algemeen als arbeidsgeschikt kan worden beschouwd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 10 maart 2015 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Daarbij heeft deze arts de voorhanden zijnde medische informatie van de behandelend sector betrokken. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op de hoorzitting van 30 juni 2015 gezien en heeft bij de beoordeling de aanvullend overgelegde medische informatie bij de beoordeling betrokken.
4.3.
Ook verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank dat geen redenen bestaan om aan het medisch oordeel, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 augustus 2015, mede op grond van de in het dossier voorhanden medische informatie, vermeld dat appellant geschikt kan worden geacht voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker. De functie van expeditiemedewerker behelst rijden op een heftruck. Deze functie acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op het medicatiegebruik en de iets verminderde alertheid, voor appellant niet geschikt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het in tegenspraak met de informatie van de anesthesioloog dat de huisarts stelt dat de pijnklachten niet zijn verminderd, nu de anesthesioloog heeft vermeld dat de pijnklachten niet meer continu zijn. Ook heeft de anesthesioloog te kennen gegeven dat waarschijnlijk ook angst en catastroferende gedachten een rol spelen in de pijnbeleving van appellant. Wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep opvalt, is de inconsistentie in de klachtenbeleving bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts. Er is sprake van veel geëtaleerd onvermogen, terwijl appellant op onbewaakte momenten veel meer vol kan houden, zoals het zitten tijdens de hoorzitting of het traplopen naar de spreekruimte. Omdat de pijn zich vooral rond de navel en het buiklitteken bevindt, heeft de verzekeringsarts volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant terecht beperkt geacht ten aanzien van knellende kleding op de onderbuik en geknield en gehurkt actief zijn vanwege de druk op de onderbuik. Wegens het bestaande seroom is appellant fors beperkt ten aanzien van tillen en dragen. Rekening houdend met de pijnklachten is appellant voorts beperkt ten aanzien van lopen (maximaal 15 minuten), licht beperkt ten aanzien van zitten en staan tot een half uur.
4.4.Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het standpunt van het Uwv, dat appellant per 11 mei 2015 geen recht meer heeft ziekengeld omdat hij voor twee van de eerder geselecteerde functies geschikt is te achten, onjuist is. In de FML van 11 maart 2015 is uitdrukkelijk rekening gehouden met de liesklachten van appellant. Appellant heeft in hoger beroep, behoudens informatie van de anesthesioloog die heeft vermeld dat appellant aan chronische pijnen lijdt, geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stellingen kunnen ondersteunen. Dat sprake zou zijn van dusdanige pijnklachten dat appellant in het geheel niet geschikt kan worden geacht voor het verrichten van arbeid, vindt onvoldoende bevestiging in de voorhanden medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de rapporten van 30 oktober 2015 en 4 november 2015 bovendien inzichtelijk gemotiveerd dat de belasting in de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

RH