ECLI:NL:CRVB:2017:4121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
16/6158 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In deze zaak gaat het om de verlening van bijzondere bijstand aan appellante in de vorm van een geldlening. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van haar woonplaats heeft de bijstand per mei 2014 ingetrokken. Dit gebeurde omdat niet duidelijk was waar appellante verbleef. Appellante was ingeschreven op een adres, maar na onderzoek bleek dat zij daar niet woonde. Het college heeft vervolgens ambtshalve gegevens over haar vertrek naar een onbekend land in de basisregistratie personen opgenomen. Appellante huurde per 25 november 2015 een kamer en vroeg bijzondere bijstand aan voor de kosten van de eerste maand huur en een waarborgsom. Het college heeft haar bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening van € 700,-, omdat het college van mening was dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het verlies van haar woning en dat er geen noodzakelijke reden was voor het verlaten van haar woning.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kon worden verweten, omdat zij haar woning moest verlaten op instigatie van de verhuurder en in een schrijnende financiële situatie verkeerde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat uit de beschikbare gegevens niet bleek dat appellante buiten haar toedoen genoodzaakt was de woning te verlaten. De Raad bevestigde dat het college terecht had geoordeeld dat appellante verantwoordelijk was voor het verlaten van haar woning en dat de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.6158 PW

Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 augustus 2016, 16/3015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats 2] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.W.J.C. van Peer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Namens appellante is
mr. Van Peer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Het college heeft de bijstand met ingang van mei 2014 ingetrokken, omdat niet duidelijk was waar appellante verbleef. Appellante stond in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats 2] (adres 1). Nadat uit onderzoek was gebleken dat appellante niet op dit adres woonde en onduidelijk was waar zij wel woont, heeft het college bij besluit van 19 november 2014 ambtshalve gegevens over het vertrek van appellante naar een onbekend land opgenomen in de BRP. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2270) in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Per 25 november 2015 heeft appellante een kamer gehuurd aan de [adres 2] te [woonplaats 2] (adres 2). Appellante heeft op 26 november 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en een waarborgsom.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2016 (bestreden besluit), heeft het college appellante bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten in de vorm van een geldlening toegekend tot een bedrag van € 700,-. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een noodzakelijke reden waarom appellante de woning heeft verlaten. Appellante is zelf verantwoordelijk voor het verlies van haar woning aan adres 1. De noodzaak van bijstandsverlening is derhalve het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, zodat de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de bijstand om niet had moeten worden verleend omdat haar geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten. Appellante heeft haar woning op adres 1 moeten verlaten op instigatie van de verhuurder. Appellante verkeerde in een schrijnende financiële situatie waardoor zij haar schulden en ook de huur niet meer kon betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 48, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is het uitgangspunt neergelegd dat de bijstand wordt verleend om niet. Het tweede lid bevat een opsomming van gevallen waarin de bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verleend. Ingevolge artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
4.2.
Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat appellante buiten haar toedoen genoodzaakt was de woning aan adres 1 te verlaten. Appellante heeft niet inzichtelijk gemaakt wanneer en op welke wijze de huurachterstanden zijn ontstaan. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verlaten van de woning op adres 1. Dat appellante niet meer over enige woonruimte beschikte en dientengevolge aangewezen raakte op de verlening van bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten is dan ook een gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het college bevoegd was om de bijstand aan appellante te verlenen in de vorm van een geldlening. Wat appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening heeft kunnen besluiten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

HD