ECLI:NL:CRVB:2017:4133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
16/5937 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging bijstand wegens niet-nakomen van verplichtingen uit de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd voor de maand februari 2016. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), verwijtbaar is gestopt met een traject dat hem moest helpen bij het vinden van werk. Appellant had toestemming gekregen om een lasopleiding te volgen, maar was nauwelijks aanwezig op het traject, wat leidde tot de conclusie dat hij de verplichtingen uit de PW had geschonden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij dacht dat de opleiding vrijblijvend was. De Raad oordeelt echter dat appellant op basis van de afspraken in het besluit van 27 november 2015 verplicht was om deel te nemen aan de opleiding. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en stelt vast dat de verlaging van de bijstand terecht is opgelegd. De uitspraak is gedaan op 21 november 2017.

Uitspraak

16.5937 PW

Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2016, 16/3213 en 16/1941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.T.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Namens appellant is verschenen mr. Mes. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
L.L.M. Heilig en H. Mentink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 27 november 2015 heeft het dagelijks bestuur appellant meegedeeld dat een eerder opgesteld plan van aanpak is gewijzigd. In het besluit is de met appellant gemaakte afspraak neergelegd dat hij vanaf 23 november 2015 toestemming krijgt om met behoud van uitkering de lasopleiding en aanverwante stage bij [naam bedrijf] in [plaatsnaam] te gaan volgen.
1.3.
Bij besluit van 1 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant bij wijze van maatregel verlaagd met 100% over de maand februari 2016 op de grond dat appellant door zijn gedrag de verplichting van artikel 18, vierde lid, van de PW heeft geschonden. Appellant heeft een traject met baangarantie ernstig gefrustreerd. Appellant is nauwelijks op het traject aanwezig geweest. Door zijn gedrag is het traject voortijdig beëindigd en wordt hij niet meer door [naam bedrijf] begeleid bij het vinden van een baan. Deze gedraging is appellant te verwijten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van het vierde lid verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
“[…]
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling”.
4.1.2.
Op grond van het vijfde lid verlaagt het college, in het geval van het niet nakomen van een verplichting bedoeld in het vierde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Aan het vijfde lid is, ten tijde hier van belang, toepassing gegeven bij de Afstemmingsverordening WerkSaam Westfriesland 2015 (Verordening), die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Op grond van artikel 10 van de Verordening wordt bij niet nakoming van artikel 18, vierde lid, van de PW een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.2.
Niet in geschil is dat de lasopleiding met aanverwante stage een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW. Evenmin is in geschil dat appellant nauwelijks aanwezig is geweest op het traject bij [naam bedrijf]. Het dagelijks bestuur was daarom op grond van de in 4.1.1 en 4.1.2 vermelde bepalingen in beginsel gehouden een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand op te leggen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van de in 4.1 genoemde verplichting, omdat hij had begrepen dat het volgen van de opleiding vrijblijvend was. De ontstane onduidelijkheid is volgens appellant te wijten aan het dagelijks bestuur, nu er geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld met betrekking tot het volgen van de opleiding. Deze beroepsgrond faalt.
4.3.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW rust op appellant de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.3.2.
Appellant was op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW verplicht gebruik te maken van de aangeboden voorziening. Uit het besluit van 27 november 2015 blijkt wat van appellant werd verwacht. In het besluit is opgenomen dat appellant vanaf
23 november 2015 de lasopleiding en aanverwante stage gaat volgen bij [naam bedrijf]. Hij krijgt hiervoor reiskosten vergoed en de scholingskosten worden door WerkSaam aan [naam bedrijf] betaald. Verder is vermeld dat het plan geldt tot 1 mei 2016 en dat in overleg met appellant van tijd tot tijd wordt bekeken of het plan moet worden aangepast. Appellant moet het zo snel mogelijk laten weten als hij vindt dat er aanpassingen nodig zijn en waarom die nodig zijn. Ten slotte is opgenomen dat als appellant niet goed meewerkt aan de uitvoering van het plan de bijstand tijdelijk kan worden verlaagd, wat afhankelijk van de gedraging kan resulteren in een verlaging van 100%. Er zijn geen aanknopingspunten in het besluit van 27 november 2015 waaruit blijkt dat het traject vrijblijvend was. Appellant is in strijd met de in het besluit opgenomen afspraken zonder opgave van redenen en zonder overleg met zijn arbeidscoach of projectleider gestopt met het traject. Dat de projectleider van [naam bedrijf] tegen appellant heeft gezegd dat hij geen mensen in de opleiding wil hebben die er geen zin in hebben en dat appellant binnen acht dagen kan kiezen of hij met de opleiding verder wil, betekent niet dat de PW of het dagelijks bestuur appellant die ruimte biedt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat niet is gebleken dat appellant van de verweten gedraging geen verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD