Uitspraak
16.3307 PW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag voor bijstand ingediend op 11 juni 2015, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, die een onderneming had geëxploiteerd, niet de benodigde documenten had ingediend, zoals bankafschriften en een uitschrijving uit de Kamer van Koophandel. Ondanks dat de appellant verklaarde dat hij alle beschikbare stukken had ingediend, oordeelde de Raad dat de noodzakelijke gegevens ontbraken om het recht op bijstand vast te stellen. De appellant had geen controleerbare gegevens over de verkoop van zijn onderneming en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien na de beëindiging van zijn bedrijfsactiviteiten.
De Raad concludeerde dat de appellant tekort was geschoten in zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in de Participatiewet. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de appellant verkeerde in omstandigheden die recht gaven op bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.