ECLI:NL:CRVB:2017:4178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
16/1986 AWBZ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en procedurefouten

Op 5 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/1986 AWBZ-V. Deze uitspraak betreft het verzet van de appellant tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat de appellant het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald, wat volgens de Raad leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De appellant voerde aan dat hij het griffierecht niet had betaald omdat hij het nog niet nodig achtte om hoger beroep in te stellen en dat de rechtbank procedurefouten had gemaakt die een herbehandeling van de zaak vereisten.

De zitting ter behandeling van het verzet vond plaats op 24 oktober 2017, waarbij de appellant aanwezig was, maar het zorgkantoor zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad overwoog dat de appellant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De Raad had de appellant eerder gewezen op het belang van tijdige betaling en het indienen van een beroep op betalingsonmacht.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in deze procedure. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier N.L. Kuipers, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 december 2017
16/1986 AWBZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2016, 15/6298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Wlz-uitvoerder Zorg en Zekerheid (zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 1 maart 2017 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 24 oktober 2017. Appellant is verschenen. Het zorgkantoor heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 1 maart 2017 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 1 december 2016 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat hij het griffierecht niet heeft betaald omdat hij het nog niet nodig achtte om hoger beroep in te stellen. Appellant is van mening dat de rechtbank twee procedure fouten heeft gemaakt en de zaak nogmaals ter zitting moet behandelen. Ook heeft appellant aangegeven dat hij het griffierecht niet kon betalen.
De Raad is van oordeel dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. De Raad heeft appellant na uitvoerige correspondentie er op gewezen dat de Raad zonder aanhangig hoger beroep niet kan oordelen over de uitspraak van de rechtbank en de gevolgde procedure. De Raad stelt vast dat appellant zich niet binnen de betalingstermijn tot de Raad heeft gewend om een beroep op betalingsonmacht te doen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2017.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

HD