In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze besluiten betroffen de herziening van haar studiefinanciering en de oplegging van een bestuurlijke boete, gebaseerd op een onderzoek naar haar woonsituatie. Het onderzoek, uitgevoerd door controleurs, concludeerde dat appellante niet op het adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De Raad oordeelde echter dat de bevindingen van dit onderzoek onrechtmatig waren verkregen, omdat een van de controleurs onbevoegd was. Hierdoor ontbrak een deugdelijke feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De besluiten van de minister werden herroepen en de Raad bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 mei 2013. Tevens werd de minister opgedragen het griffierecht aan appellante te vergoeden.