In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening en terugvordering van studiefinanciering van appellante, die door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was vastgesteld op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie. De minister had geconcludeerd dat appellante niet op het adres woonde waaronder zij in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven, en had haar studiefinanciering herzien van uitwonende naar thuiswonende studerende, met terugvordering van een bedrag van € 5.615,26.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen bewijs zijn en dat haar verklaringen niet als bewijs kunnen worden gebruikt. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellante niet voldoen aan de voorwaarden voor gebruik als bewijs, omdat deze zijn afgelegd in het kader van onrechtmatig verkregen bewijs. Hierdoor ontbrak een deugdelijke motivering voor het standpunt van de minister dat appellante niet op het brp-adres woonde.
De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het besluit van de minister herroepen. Tevens is de minister veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 2.475,- bedragen, en is bepaald dat de minister het griffierecht van € 170,- aan appellante vergoedt.