In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 25 mei 2011 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd appellant als 100% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, na bezwaar van de werkgever van appellant, heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot een wijziging van de uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd, omdat deze niet langer handhaafden. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ondanks een ongewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was om functies te selecteren die medisch geschikt waren voor appellant. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in zijn besluiten niet voldoende had gemotiveerd waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot andere conclusies was gekomen dan de primaire arbeidsdeskundige.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.010,60 bedragen. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 166,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de verplichting van het Uwv om kosten in bezwaar te vergoeden wanneer dit in strijd is met de wet.