ECLI:NL:CRVB:2017:469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
16/2299 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding in kinderbijslagzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 8 april 2015, waarin de hoogte van zijn kinderbijslag ambtshalve werd herzien. De Svb had bepaald dat de woonlandfactor vanaf 1 oktober 2014 niet meer toegepast mocht worden, wat betekende dat de kinderbijslag niet meer werd aangepast aan het kostenniveau van Marokko. Appellant diende zijn bezwaarschrift echter pas op 9 juni 2015 in, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 20 mei 2015 was geëindigd. De Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege de termijnoverschrijding.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wilde dat de Svb de hoogte van zijn kinderbijslag met terugwerkende kracht herzag tot 1 januari 2013. De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat appellant geen verschoonbare redenen had aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Tevens werd opgemerkt dat de Svb een besluit had genomen om het verschil in kinderbijslag voor de periode van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2014 na te betalen.

De uitspraak werd gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/2299 AKW
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 maart 2016, 15/6603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 april 2015 heeft de Svb de hoogte van de kinderbijslag van appellant ambtshalve herzien en bepaald dat door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 december 2014 de woonlandfactor vanaf 1 oktober 2014 niet langer meer mag worden toegepast. Dit betekent dat vanaf die datum de kinderbijslag niet meer wordt aangepast aan het kostenniveau van Marokko. Het bedrag dat appellant te weinig heeft ontvangen wordt nabetaald.
1.2.
Bij brief gedateerd 24 april 2015, ontvangen door de Svb op 9 juni 2015, heeft appellant tegen het besluit van 8 april 2015 bezwaar gemaakt.
1.3.
De Svb heeft appellant bij brief van 31 juli 2015 gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden en appellant geen redenen heeft aangevoerd waarom zijn bezwaarschrift te laat is ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wil dat de Svb de hoogte van zijn kinderbijslag herziet met ingang van 1 januari 2013.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Aangezien het primaire besluit dateert van 8 april 2015 en appellant de verzending van het besluit niet heeft betwist, moet worden aangenomen dat de bezwaartermijn op 9 april 2015 is aangevangen en op 20 mei 2015 is geëindigd.
4.3.
Nu het bezwaarschrift van appellant pas op 9 juni 2015 door de Svb is ontvangen, moet worden vastgesteld dat appellant niet tijdig bezwaar heeft ingesteld. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan die overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de Svb het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de Svb ter zitting van de Raad een besluit van 13 december 2016 heeft overgelegd, waarin de Svb op grond van de tussen Nederland en Marokko overeengekomen compensatieregeling het verschil tussen het volledige bedrag aan kinderbijslag en het bedrag dat aan appellant is uitbetaald in de periode van 1 januari 2013 tot
1 oktober 2014 heeft nabetaald.
4.4.
Uit wat hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) N. Veenstra

NK