ECLI:NL:CRVB:2017:522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ziekengeld en geschiktheid voor arbeid in de zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich op 9 augustus 2014 ziek had gemeld met rug- en schouderklachten, en daarnaast bekend was met een depressie en PTSS. Appellante was laatstelijk werkzaam als helpende II Zorg en Welzijn bij een stichting, maar haar contract was geëindigd op 30 september 2013. De verzekeringsarts heeft op basis van medisch onderzoek geconcludeerd dat appellante per 5 december 2014 in staat was haar eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft daarop het ziekengeld van appellante beëindigd, wat door de rechtbank werd bevestigd.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar klachten zodanig ernstig zijn dat zij niet in staat is haar werk te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor haar eigen arbeid, terecht was. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en goed was gemotiveerd. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat appellante niet in staat is om twijfel te zaaien over de juistheid van het oordeel van de rechtbank.
De Raad heeft vastgesteld dat het eigen werk van appellante bestond uit werkzaamheden als helpende II in een verzorgingshuis. De Raad oordeelt dat het beroep van appellante op een vacature in de thuiszorg niet kan slagen, omdat het niet voldoen aan de functie-eisen in de thuiszorg niet betekent dat zij ongeschikt is voor het werken in een verzorgingshuis, waar altijd collega's aanwezig zijn om op terug te vallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.