ECLI:NL:CRVB:2017:523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ziekengeld en geschiktheid voor geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die sinds 2009 als medewerker algemene schoonmaak werkte. Appellante meldde zich op 26 juli 2012 ziek met fysieke en spanningsklachten na een werkconflict. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante na de voorgeschreven wachttijd vanaf 24 juli 2014 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd geschikt geacht voor vijf geduide functies, waaronder die van inpakker.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden herhaald en betoogd dat haar psychische en fysieke klachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de rapporten deugdelijk gemotiveerd waren. Het Uwv had terecht geconcludeerd dat appellante per 13 oktober 2014 geschikt was voor de geduide functies.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in staat was om twijfel te zaaien over de juistheid van het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2017.