In deze zaak heeft appellante, geboren in 1989, op 12 februari 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 mei 2014, omdat er geen periode van 52 weken kon worden aangewezen waarin zij minder dan het wettelijk minimumjeugdloon kon verdienen. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond op 4 februari 2015, onder verwijzing naar een zorgvuldig medisch onderzoek en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar aandoeningen, waaronder het syndroom van Tietze, colitis ulcera, fibromyalgie en astma, niet adequaat waren beoordeeld door de verzekeringsartsen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de eerdere uitspraak, o.a. omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat er geen medische grond was voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend reumatoloog en revalidatiearts geen nieuwe gezichtspunten bood die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante afdoende was gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier, op 17 februari 2017.