ECLI:NL:CRVB:2017:611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
16/3562 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een besluit inzake bijzondere bijstand

In deze zaak heeft appellant op 10 februari 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaatkosten op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 3 maart 2015 afgewezen. Appellant heeft hiertegen op 4 mei 2015 bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het besluit van 3 maart 2015 niet heeft ontvangen en dat het college de verzending daarvan niet aannemelijk heeft gemaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het college de verzending van het besluit op 3 maart 2015 aannemelijk heeft gemaakt. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de termijnen en procedures voor het indienen van bezwaarschriften regelen.

De Raad concludeert dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, aangezien het op 7 mei 2015 is ontvangen, wat buiten de termijn van zes weken valt. Appellant heeft geen feiten aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.

Uitspraak

16/3562 PW
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 april 2016, 15/3274 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 29 november 2016.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 10 februari 2015 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor advocaatkosten aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 3 maart 2015 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen bij brief van 4 mei 2015, door het college ontvangen op 7 mei 2015, bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 1 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke bezwaartermijn heeft ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij het besluit van 3 maart 2015 niet heeft ontvangen en dat het college de verzending van dit besluit niet aannemelijk heeft gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
In het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander document dat rechtens van belang is, geldt als uitgangspunt dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
Niet in geschil is dat het college het besluit heeft voorzien van een juiste adressering. Voorts heeft het college met de overgelegde uitdraai van het registratiesysteem Socrates en de toelichting ter zitting van de rechtbank, de verzending van het besluit van 3 maart 2015 op die datum aannemelijk gemaakt. Met de enkele stelling dat hij het besluit van 3 maart 2015 eerst heeft ontvangen nadat hij op 16 april 2015 telefonisch contact heeft gehad met het college heeft appellant niet het vermoeden van ontvangst van het besluit van 3 maart 2015 ontzenuwd, zoals bedoeld in 4.2.
4.4.
Omdat het besluit van 3 maart 2015 op die dag naar het juiste adres is verzonden, is de termijn om bezwaar te maken tegen dat besluit aangevangen op 4 maart 2015. Het bezwaarschrift is op 7 mei 2015 ontvangen, dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn, zodat het te laat is ingediend. Appellant heeft niets aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Gelet op 4.5 bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond. Het verzoek daartoe moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.A. de Graaff

HD