ECLI:NL:CRVB:2017:85

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
15/1729 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsverlening in verband met ontvangen pensioen

Op 10 januari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die sinds 24 augustus 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In december 2013 meldde de appellant dat hij ouderdomspensioen ontving van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA). Het dagelijks bestuur van Ferm Werk herzag de bijstand van de appellant over de periode van 8 januari 2013 tot en met 31 december 2013, omdat het pensioen niet in mindering was gebracht op de bijstandsverlening. De appellant werd verzocht om een bedrag van € 5.101,94 terug te betalen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door het pensioen pas in december 2013 te melden. De appellant stelde in hoger beroep dat het pensioen een toekomstig doel diende en dat het als vermogen in plaats van inkomen moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat het niet gaat om wanneer het pensioen beschikbaar is gekomen, maar voor welke periode het pensioen bestemd is. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een afkoopsom, maar van maandelijkse pensioenbetalingen die zijn begonnen op 8 januari 2013, de dag waarop de appellant 55 jaar werd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.1729 WWB

Datum uitspraak: 10 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 maart 2015, 14/4256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Ferm Werk (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 24 augustus 2011 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft in december 2013 aan het dagelijks bestuur gemeld dat hij ouderdomspensioen (pensioen) ontvangt van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA). Vervolgens heeft appellant pensioenstroken ingeleverd waaruit blijkt dat het pensioen op 8 januari 2013 is ingegaan, dat APNA in oktober 2013 het vanaf 8 januari 2013 aan appellant verschuldigde pensioen heeft nabetaald en dat APNA vanaf november 2013 het pensioen maandelijks overmaakt op de bankrekening van appellant.
1.3.
Bij besluit van 4 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant over de periode van
8 januari 2013 tot en met 31 december 2013 herzien op de grond dat is gebleken dat appellant pensioen ontving dat niet op de bijstand in mindering is gebracht. Het dagelijks bestuur heeft de over de periode van 8 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van
€ 5.101,94 (bruto) te veel gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak dient in het kader van de bijstandsverlening met inkomsten uit pensioen rekening te worden gehouden. De stelling van appellant dat het pensioen een in de toekomst gelegen doel dient wordt niet gevolgd. Uit de pensioenstrook van oktober 2013 blijkt immers dat het betaalde pensioen betrekking heeft op de periode van 8 januari 2013 tot en met oktober 2013. Nu appellant eerst in december 2013 aan het dagelijks bestuur melding heeft gemaakt van het pensioen, heeft appellant zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert, samengevat, aan dat de pensioengelden een toekomstig gelegen doel dienen. Het dagelijks bestuur had het pensioen niet als inkomen, maar als vermogen moeten aanmerken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen - zoals hiervoor in 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel berust. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Zoals de Raad vaker heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2010, ECLI:CRVB:2010:BO8851) is voor het in het kader van de bijstandsverlening in aanmerking nemen van pensioen niet bepalend wanneer dit beschikbaar is gekomen, maar voor welke periode het pensioen geacht moet worden bestemd te zijn. Anders dan appellant kennelijk betoogt, is in zijn geval geen sprake van een afkoopsom die bestemd is voor pensioen in de toekomst, maar van maandelijkse pensioenbetalingen met ingang van 8 januari 2013, de dag waarop hij 55 jaar is geworden.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J. Tuit

HD