ECLI:NL:CRVB:2017:859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/1715 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende medewerking aan huisbezoek en twijfel aan verstrekte gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 1992 bijstand ontving, had een aanvraag voor bijstand ingediend na een eerdere afwijzing. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe had de bijstandsverlening ingetrokken omdat de appellant niet voldoende had meegewerkt aan een huisbezoek, wat leidde tot twijfels over de juistheid van de verstrekte gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet had voldaan aan zijn wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting, wat een grond voor afwijzing van de bijstandsaanvraag vormt. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende concrete en objectieve informatie had verstrekt over zijn woonadres, ondanks dat hij foto's en verklaringen had overgelegd. De Raad concludeerde dat er redelijke grond was voor het huisbezoek, gezien de twijfels over de woon- en leefsituatie van de appellant. De beroepsgrond van de appellant dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek werd verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

16/1715 PW
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 februari 2016, 15/2078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Doornbos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Doornbos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Muinck en R. Goed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 31 augustus 1992 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Op 11 februari 2009 heeft appellant een woonwagen van de gemeente gekocht.
1.2.
Naar aanleiding van een controle in Suwinet heeft het college vastgesteld dat appellant meerdere voertuigen op zijn naam heeft staan, waaronder per 18 maart 2013 een nieuwe auto. Een medewerker van de gemeente Midden-Drenthe heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is appellant onder meer gehoord en heeft hij, voor zover van belang, verklaard al twee jaar afgesloten te zijn van stroom en de stroom van zijn buurvrouw te betrekken, waarvoor hij haar € 25,- per maand betaalt. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van
19 augustus 2013 de bijstand van appellant per 18 maart 2013 in te trekken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen duidelijkheid heeft verschaft over de betaling van zijn hoge kosten met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Op
16 augustus 2013 onderscheidenlijk op 25 oktober 2013 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Bij besluiten van 23 september 2013 onderscheidenlijk
20 november 2013 heeft het college de aanvragen van appellant afgewezen op de grond dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan een huisbezoek.
1.3.
Op 17 september 2014 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Hij heeft op 21 oktober 2014 de aanvraag om bijstand ingediend. Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld in zijn woonwagen te wonen aan [adres] (opgegeven adres). Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college appellant vier maal uitgenodigd voor een intakegesprek. Aan deze uitnodigingen heeft appellant geen gehoor gegeven. Op 22 december 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met de gemachtigde van appellant. Tijdens dit gesprek heeft de gemachtigde van appellant gemeld dat appellant niet meewerkt aan een gesprek en/of huisbezoek.
1.4.
Bij besluit van 29 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 april 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een huisbezoek met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 17 september 2014 tot en met 29 december 2014.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
4.4.
De beroepsgrond dat geen sprake was van een redelijke grond voor het huisbezoek slaagt niet. Tijdens het gesprek op 17 september 2014, voorafgaande aan zijn aanvraag, heeft appellant te kennen gegeven dat hij vaak bij zijn moeder is, dat hij bij haar eet en dat zijn familie het stageld voor de woonwagen betaalt. Bij brief van 21 oktober 2014 heeft de gemachtigde van appellant gemeld dat appellant wast bij zijn moeder, daar regelmatig van het toilet gebruik maakt en via een kabel stroom van zijn buurvrouw betrok, maar daar de laatste tijd geen gebruik meer van maakt omdat hij haar niet langer kan betalen. Op grond van de omstandigheid dat appellant verklaarde vaak niet thuis te zijn en geen stroom in zijn woonwagen te hebben, bestond er redelijke twijfel aan de juistheid en volledigheid van de door appellant verstrekte gegevens met betrekking tot zijn woonadres.
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat een huisbezoek niet noodzakelijk was omdat hij bij zijn aanvraag foto’s van zijn woning en verklaringen van bewoners van het woonwagenkamp heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij daar woont, slaagt evenmin. Aan de door appellant overgelegde foto’s en verklaringen kan niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Nog daargelaten dat aan de hand van de overgelegde foto’s niet kan worden vastgesteld of deze zien op de te beoordelen periode, kan evenmin worden vastgesteld of de foto’s de woonwagen van appellant tonen. De door appellant overgelegde verklaringen van bewoners van het woonwagenkamp zijn niet concreet, niet naar tijd gespecificeerd en afgelegd door familieleden en zijn daardoor niet voldoende objectief. De verklaringen zijn ook niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
4.6.
Nu appellant in de onderhavige procedure in de gelegenheid is gesteld met stukken te onderbouwen dat hij woonachtig is op het opgegeven adres, een gesprek met appellant op kantoor heeft plaatsgevonden, met de gemachtigde van appellant een intakegesprek is gevoerd en appellant niet meer wenste te verschijnen voor gesprekken, bestond geen minder belastende wijze om de woon- en leefsituatie van appellant te verifiëren dan door middel van een huisbezoek.
4.7.
Anders dan appellant aanvoert, kunnen de gestelde psychische klachten niet tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat appellant deze klachten niet nader heeft onderbouwd, heeft appellant niet duidelijk gemaakt op welke wijze de gestelde klachten van invloed zijn op de in dit geschil voorliggende rechtsvraag.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.A. de Graaff

HD