ECLI:NL:CRVB:2017:86
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen op gesprekken over arbeidsinschakeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 14 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en is meerdere keren opgeroepen voor gesprekken over zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft echter niet op deze oproepen gereageerd, met uitzondering van twee afmeldingen wegens ziekte. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellant met 30% te verlagen voor de duur van een maand, omdat hij niet tijdig aan de oproepen had voldaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 januari 2017 geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat was om aan de oproepen te voldoen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van verwijtbaarheid van appellant, maar dat het college op basis van de wet en de verordening verplicht was om de maatregel op te leggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat.
De uitspraak benadrukt het belang van de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en de noodzaak voor bijstandsontvangers om mee te werken aan hun arbeidsinschakeling. De Raad heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.