ECLI:NL:CRVB:2017:969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
15/5735 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst en de medische situatie van appellante in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 22 juni 2012 ziek gemeld vanwege verschillende lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 20 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat haar gezondheidssituatie na de beoordeling was verslechterd. De Raad oordeelde dat er geen verschil van inzicht bestond over het ziektebeeld, maar dat de vraag was of de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie van appellante goed had beoordeeld.

De informatie van de cardioloog, die door appellante was ingediend, werd niet als nieuw licht op de zaak beschouwd, omdat deze geen nieuwe gegevens bevatte die niet al bekend waren. De Raad bevestigde dat de verslechtering van de gezondheidssituatie van appellante na de beoordelingsdatum niet in de beoordeling kon worden meegenomen. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

15/5735 WIA
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juli 2015, 15/809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvulling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op zijn rapport ingediend.
Nadien heeft appellante informatie van C.A. de Groot, cardioloog, ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier een reactie op gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanchez Montoto. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 18 uur per week. Zij heeft zich op 22 juni 2012 ziek gemeld wegens verschillende lichamelijke klachten. Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat zij met ingang van 20 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 9 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Gelet op haar klachten en het feit dat zij voor de dagelijkse activiteiten, zoals de huishouding en boodschappen, afhankelijk is van haar dochter, is duidelijk dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid zijn. Verder heeft appellante erop gewezen dat haar gezondheidssituatie aanzienlijk is verslechterd na de nu voorliggende beoordeling.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen bestaat geen verschil van inzicht over het ziektebeeld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2014 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellante ondervindt als gevolg van de bij haar vastgestelde medische aandoeningen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Daartoe is terecht van belang geacht dat appellante is onderzocht door de verzekeringsarts en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en appellante heeft gezien tijdens de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van haar onderzoek vastgesteld dat er bij appellante sprake is van slecht ingestelde diabetes mellitus met micro- en macro vasculair vaatlijden, gepaard met energieverlies. Daarbij is er sprake van angina pectoris en een status na een cerebrovasculair accident. Bekend is dat deze aandoeningen gepaard gaan met een snellere vermoeidheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te scherpen en een urenbeperking te stellen.
4.3.
De in hoger beroep door appellante ingebrachte informatie van cardioloog De Groot werpt geen nieuw licht op de beoordeling, nu hieruit geen gegevens naar voren komen die ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsartsen niet bekend waren. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding is om een ander standpunt in te nemen over de beperkingen kan worden onderschreven.
4.4.
Appellante heeft voorts gemeld dat sinds het onderzoek door de verzekeringsarts haar gezondheidssituatie aanzienlijk is verslechterd. Nu deze verslechtering niet ziet op de beoordelingsdatum in deze zaak, 20 juni 2014, kan hiermee in het kader van deze beoordeling geen rekening worden gehouden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 november 2013 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met het rapport van 8 januari 2015, en de aanvulling van 4 januari 2017, van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.6.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem
IvR