ECLI:NL:CRVB:2018:1008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling aflossingsbedrag bijstandsverlening en beslagvrije voet
Op 3 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die in verband met een schuld aan het college van burgemeester en wethouders van Maastricht maandelijks bedragen op zijn bijstandsuitkering ingehouden zag. Appellant verzocht de gemeente om de ingehouden bedragen te verlagen, omdat deze meer dan 10% van zijn uitkering bedroegen. Het college verlaagde het bedrag van de maandelijkse inhouding, maar weigerde om dit met terugwerkende kracht te doen, omdat appellant de benodigde financiële gegevens pas in de bezwaarfase had overgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij het geschil zich beperkte tot de ingangsdatum van de aanpassing van de beslagvrije voet. De Raad overwoog dat het college pas na ontvangst van de benodigde gegevens van appellant, die op 10 december 2014 werden overgelegd, de beslagvrije voet kon herberekenen. De Raad concludeerde dat het college correct had gehandeld door de aanpassing van de beslagvrije voet met ingang van 1 december 2014 door te voeren, en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig aanleveren van de benodigde informatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.