ECLI:NL:CRVB:2018:1008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
16/7103 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling aflossingsbedrag bijstandsverlening en beslagvrije voet

Op 3 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die in verband met een schuld aan het college van burgemeester en wethouders van Maastricht maandelijks bedragen op zijn bijstandsuitkering ingehouden zag. Appellant verzocht de gemeente om de ingehouden bedragen te verlagen, omdat deze meer dan 10% van zijn uitkering bedroegen. Het college verlaagde het bedrag van de maandelijkse inhouding, maar weigerde om dit met terugwerkende kracht te doen, omdat appellant de benodigde financiële gegevens pas in de bezwaarfase had overgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij het geschil zich beperkte tot de ingangsdatum van de aanpassing van de beslagvrije voet. De Raad overwoog dat het college pas na ontvangst van de benodigde gegevens van appellant, die op 10 december 2014 werden overgelegd, de beslagvrije voet kon herberekenen. De Raad concludeerde dat het college correct had gehandeld door de aanpassing van de beslagvrije voet met ingang van 1 december 2014 door te voeren, en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig aanleveren van de benodigde informatie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7103 WWB

Datum uitspraak: 3 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 oktober 2016, 15/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [Woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Wudka, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Namens appellant is
verschenen mr. drs. R.E. Tay, advocaat. Het college heeft zich, met bericht, niet laten
vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. In verband met een schuld van appellant aan het college en beslagen op de bijstand, hield het college maandelijks bedragen op de bijstand van appellant in.
1.2.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft appellant de gemeente verzocht de ingehouden
bedragen te verlagen, omdat deze meer dan 10% van zijn uitkering bedroegen. Bij besluit
van 3 juni 2014 heeft het college het bedrag van de maandelijkse inhouding gesteld op 10% van de voor appellant geldende bijstandsnorm (€ 95,16). Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
In het kader van het bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2014 heeft appellant bij
faxbericht van 10 december 2014 de specificatie voorschotbeschikking zorgtoeslag 2014
van de Belastingdienst van 27 december 2013 overgelegd. Volgens die specificatie
bedroeg de aan appellant toegekende zorgtoeslag van 1 januari 2014 tot en met
31 december 2014 € 72,- per maand.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 12 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college
vervolgens de in acht te nemen beslagvrije voet berekend op € 889,47 en het maandelijks
op de bijstand in te houden bedrag verlaagd naar € 62,18, met als ingangsdatum
1 december 2014. Het college heeft geen aanleiding gezien te voldoen aan het verzoek
van appellant de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen omdat appellant
de benodigde gegevens, met name de in 1.3 genoemde specificatie, pas in de bezwaarfase heeft overgelegd, zodat het college niet eerder over de benodigde gegevens kon beschikken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe
heeft appellant aangevoerd dat het op de weg van het college ligt onderzoek te doen naar
de beslagvrije voet en niet af te wachten totdat appellant de benodigde informatie verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil is beperkt tot de ingangsdatum van de aanpassing van de beslagvrije voet.
4.2.
Op grond van artikel 475d, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering moet de beslaglegger met een wijziging van omstandigheden die de
beslagvrije voet verhogen onverwijld rekening houden. Hij is verplicht aan degene die
de periodieke betaling moet verrichten, met het tijdstip van ingang, kennis van de verhoging te geven onmiddellijk nadat de reden daarvoor is aangetoond aan hem, zijn advocaat, zijn
gemachtigde of de deurwaarder.
4.3.
Niet in geschil is dat het college de voor de herberekening van de beslagvrije voet
benodigde gegevens over de zorgtoeslag eerst bij brief van 10 december 2014 van appellant heeft ontvangen. Op dat moment was aan het college de reden voor de verhoging van de
beslagvrije voet aangetoond. Met de aanpassing van de beslagvrije voet met ingang van
1 december 2014 heeft het college daarom voldaan aan het vereiste dat het onverwijld
rekening moet houden met de wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet
verhogen. Vergelijk de uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1250.
4.4.
Anders dan appellant heeft aangevoerd lag het op zijn weg om de gegevens over zijn
financiële omstandigheden die nodig waren voor het verhogen van de beslagvrije voet, aan het college over te leggen. Het college heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien met
terugwerkende kracht rekening te houden met de omstandigheden die de beslagvrije voet
verhogen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders

LO