ECLI:NL:CRVB:2018:1036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig onderzoek naar beperkingen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als schoonmaker heeft gewerkt, had zich op 20 maart 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering op 22 januari 2014, concludeerde een verzekeringsarts dat appellant beperkingen had als gevolg van ziekte. De arbeidsdeskundige berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 1,87% en concludeerde dat appellant per 18 maart 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische grondslag en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de medische stukken van appellant geen aanleiding gaven voor meer beperkingen dan al in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn klachten ernstiger waren dan aangenomen. Hij verwees naar een verklaring van zijn psychiater, die stelde dat er nauwelijks verbetering was opgetreden.
De Raad oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML correct was. Er was voldoende rekening gehouden met zowel lichamelijke als psychische klachten. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.