Uitspraak
16.917 WIA
mr. Deen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van het Uwv om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot uitkeringen. Appellante had in 2008 en 2009 verschillende besluiten ontvangen van het Uwv, waarbij haar uitkeringen op grond van de Werkloosheidwet, Ziektewet en Wet WIA werden ingetrokken en bedragen werden teruggevorderd. Appellante heeft in 2015 verzocht om terug te komen van het besluit van 10 februari 2009, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante in hoger beroep aanvoert dat de nadere besluitvorming van het Uwv in de zaak van haar dochter moet worden aangemerkt als een nieuw feit. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de aangevochten uitspraak van de rechtbank correct was en dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gepresenteerd die aanleiding geven tot heroverweging van het besluit van het Uwv.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.