ECLI:NL:CRVB:2018:1139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van voorzienbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 4 juni 2009 bijstand ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na zijn verhuizing naar een zelfstandige woning in januari 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen voorzienbaar waren en appellant voldoende mogelijkheden had om voor deze kosten te reserveren. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat zijn verhuizing naar de zelfstandige woning de derde noodzakelijke verhuizing in korte tijd was, waardoor hij onvoldoende tijd had om te reserveren voor de inrichtingskosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten voor de inrichtingskosten als algemeen noodzakelijke bestaanskosten moeten worden beschouwd, die in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat deze kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het kader van zijn verhuizing naar het adres van zijn broer kosten heeft moeten maken. Bovendien heeft de Raad opgemerkt dat de appellant sinds 2011 als woningzoekende stond ingeschreven, wat betekent dat de inrichtingskosten voorzienbaar waren. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.