ECLI:NL:CRVB:2018:116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
16/5472 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft appellant op 24 februari 2016 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Appellant heeft aangegeven alleenstaand te zijn, maar de gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en leefsituatie. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [X], waardoor hij niet in aanmerking komt voor bijstand als alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 6 april 2016 afgewezen, en deze afwijzing is later door de rechtbank Amsterdam bevestigd.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 5 december 2017 is appellant niet verschenen, maar het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H.J. ten Hoope. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met name de vraag of er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en [X]. De Raad concludeert dat er voldoende elementen van wederzijdse zorg aanwezig waren, ondanks dat er geen financiële verstrengeling was.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier J.M.M. van Dalen, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2018. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

16/5472 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2016, 16/3839 en 16/3450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/1466 PW plaatsgevonden op 5 december 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H.J. ten Hoope. In beide zaken is afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 februari 2016 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van de melding van appellant bij zijn aanvraag dat hij als alleenstaande woont op het adres [adres] samen met
[naam] ( [X] ), heeft een handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam (handhavingsspecialist) een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader heeft de handhavingsspecialist onder meer dossieronderzoek gedaan en appellant op 1 april 2016 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn vervat in het rapport van
1 april 2016.
1.2.
Bij besluit van 6 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant geen zelfstandig subject van bijstand is, omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met [X] en daarom niet in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 24 februari 2016, de datum van de aanvraag, tot en met 6 april 2016, de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag.
4.2.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de PW, is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant en [X] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. In geschil is of er tevens sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en [X] . De beroepsgronden van appellant worden aldus begrepen dat er volgens hem onvoldoende elementen van wederzijdse zorg zijn.
4.4.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
Appellant heeft op 1 april 2016 verklaard dat hij met H het hele huis schoonmaakt, waaronder ook de slaapkamer van [X] , dat zij gezamenlijk voor elkaar koken, beiden gemiddeld tweemaal per week, dat appellant de gezamenlijke vaat doet, dat [X] de gezamenlijke boodschappen haalt, dat appellant aan [X] nog geen huur betaalt en dat hij pas huur moet betalen als hij werk heeft.
4.6.
De verklaring van appellant biedt voldoende grondslag voor de conclusie dat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de PW. Gelet op de onder 4.5 genoemde zorgaspecten was er in dit geval sprake van zorg van voldoende gewicht en omvang over en weer om van wederzijdse zorg te kunnen spreken. Dat er tussen appellant en [X] amper sprake was van financiële verstrengeling, zoals appellant heeft aangevoerd, doet hier niet aan af nu wederzijdse zorg ook uit andere feiten en omstandigheden kan blijken, zoals onder 4.4 is aangegeven. Dat appellant ook financieel werd ondersteund door andere personen dan [X] , maakt dit niet anders. Het gaat hier immers uitsluitend om de wederzijdse zorg tussen appellant en [X] .
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J.M.M. van Dalen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
ij