ECLI:NL:CRVB:2018:1219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich op 8 maart 2013 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de ZW. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd haar recht op ziekengeld voortgezet, maar na een toetsing in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellante belastbaar was conform de op 9 december 2014 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies, waardoor het Uwv besloot haar ZW-uitkering per 16 augustus 2014 te beëindigen.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. In beroep stelde appellante dat er fouten in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep stonden en dat haar medische situatie niet volledig was meegenomen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd en dat de medische beoordeling van appellante juist was. De Raad onderschreef de conclusie dat appellante geschikt was voor de functie van administratief medewerker, ondanks haar klachten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de voor appellante vastgestelde beperkingen geen belemmering vormden voor het verrichten van de functie van administratief medewerker. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de objectieve vaststelling van beperkingen bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.