Uitspraak
26 februari 2016, 15/6085 (aangevallen uitspraak)
drs. J.C. van Beek.
OVERWEGINGEN
16 september 2013 heeft zij zich ziek gemeld met schouder- en armklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
16 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als activiteiten- en woonbegeleidster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het tegen dit besluit door appellante ingestelde bezwaar is bij besluit van 4 december 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
3 juli 2015 vastgesteld dat appellante per 6 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
7 september 2015 weer heeft ziek gemeld en dat zij de wachttijd van 104 weken heeft volgemaakt. Tevens heeft het Uwv stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat bij besluit van 17 augustus 2017 appellant per 4 september 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is geweigerd omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit door appellante ingediende bezwaar is ongegrond verklaard.
20 maart 2015 en 3 juli 2015. Voorts wordt in aanmerking genomen dat deze arts bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante naast zijn bevindingen uit eigen onderzoek tevens de beschikking had over de in het kader van de EZWb opgestelde medische rapporten en de door appellante ingediende medische informatie. Vervolgens wordt van belang geacht dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Hebly appellante eveneens op het spreekuur heeft gezien en haar zowel lichamelijk als psychisch heeft onderzocht. Tot slot wordt in het kader van de zorgvuldigheid van belang geacht dat deze arts in (hoger) beroep inhoudelijk heeft gereageerd op de door appellante aangevoerde gronden en ingediende medische stukken.