ECLI:NL:CRVB:2018:134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
16/1502 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuursrechtelijke premie en wijze van inning door CAK

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie die door het CAK was opgelegd. De Raad oordeelde dat het bezwaar niet ontvankelijk was, omdat er geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen besluiten over de verschuldigdheid en de hoogte van deze premie, zoals vastgelegd in artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De appellant was aangemerkt als wanbetaler door zijn zorgverzekeraar en was vanaf november 2012 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Het CAK had deze premie door middel van broninhouding op de AOW-uitkering van de appellant geïnd. De Raad bevestigde dat het CAK niet verplicht was om bij de inning van de premie de beslagvrije voet in acht te nemen. Dit oordeel was in lijn met eerdere uitspraken van de Raad.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het CAK ten onrechte geen rekening had gehouden met de beslagvrije voet, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet opgingen in het licht van de geldende wetgeving. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.1502 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2016, 15/2879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 17 januari 2018
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland en daarvoor door het College voor zorgverzekeringen werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.D. Dijkstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft CAK aan appellant bericht dat hij door zijn zorgverzekeraar op 11 oktober 2012 is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is hij vanaf november 2012 een bestuursrechtelijke premie van € 154,48 per maand verschuldigd. Appellant ontving nadien van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) maandelijks een acceptgiro. De hoogte van de bestuursrechtelijke premie wisselde per jaar. In 2015 bedroeg de bestuursrechtelijke premie € 152,53 per maand.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft CAK aan appellant bericht dat de bestuursrechtelijke premie voortaan wordt ingehouden op zijn inkomen (broninhouding). Dat inkomen is zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.3.
Bij besluit van 10 september 2015 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen de verschuldigdheid en/of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie onder verwijzing naar artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 1, artikel 1, van bijlage 2 bij de Awb niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van appellant, voor zover gericht tegen de wijze van inning van deze premie, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de door appellant in zijn beroepschrift aangevoerde gronden niet besproken omdat appellant deze ter zitting heeft laten vallen. Verder is overwogen dat CAK niet gehouden is om bij de inning van de bestuursrechtelijke premie de beslagvrije voet te betrekken. In geval van derdenbeslag op zijn AOW-uitkering kan appellant wellicht de beslagvrije voet op een hoger bedrag laten vaststellen. Daarvoor dient hij zich dan tot de deurwaarder te wenden.
3.1.
Appellant heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4073) in hoger beroep aangevoerd dat CAK bij de broninhouding ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn gronden over de verhoging van de bestuursrechtelijke premie van 30%, de doorberekening van frauduleuze handelingen in deze premie en zijn betalingsproblemen door een trage afwikkeling van een erfrechtprocedure, ten onrechte niet heeft besproken.
3.2.
CAK heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 7:1 van de Awb en artikel 1 van bijlage 2 van de Awb (de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) volgt dat geen bezwaar kan worden gemaakt en geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten over de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie (vergelijk de uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, ECLI:CRVB:2015:464).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat CAK bij de inning van de bestuursrechtelijke premie door broninhouding op de AOW-uitkering van appellant niet gehouden is de beslagvrije voet te betrekken, is juist (vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3378).
4.3.
Anders dan appellant naar voren heeft gebracht, mist de uitspraak van de Raad van 7 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4073, betekenis voor dit geschil. In die uitspraak was enkel de vraag aan de orde of en op welke wijze het college van burgemeester en wethouders bij het vaststellen van de beslagvrije voet rekening zou moeten houden met de in opdracht van CAK feitelijk ingehouden bestuursrechtelijke premie.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) L. Boersma

UM