ECLI:NL:CRVB:2018:1401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die als huismeester werkte, had zich op 10 november 2014 ziek gemeld met rugklachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 17 maart 2015 heeft een verzekeringsarts appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv besloot dat appellant per 18 maart 2015 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de brief van 30 mei 2015 als beroepschrift had moeten aanmerken en dat er wel degelijk nieuwe medische feiten zijn, zoals de diagnose carpaal tunnel syndroom door de neuroloog. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische gegevens op de datum in geding geen aanleiding geven om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts geen duidelijke beperkingen heeft geconstateerd en dat de later vastgestelde aandoening niet relevant is voor de beoordeling van de belastbaarheid op 18 maart 2015.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.