ECLI:NL:CRVB:2018:1613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die als shopmanager werkte, was sinds 24 januari 2011 arbeidsongeschikt door knieklachten. In 2013 werd haar een WGA-uitkering toegekend, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft op basis van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid besloten om de WIA-uitkering per 5 februari 2016 te beëindigen, omdat appellante geschikt werd geacht voor gangbare arbeid, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking. De rechtbank had vastgesteld dat de medische onderbouwing voor het standpunt van appellante ontbrak en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gerapporteerd over de arbeidsmogelijkheden van appellante. Appellante voerde aan dat haar vermoeidheid en een vitamine B12-tekort niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad oordeelde dat er geen overtuigende medische gegevens waren die een urenbeperking rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.