ECLI:NL:CRVB:2018:1621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
17/1379 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor kookplaat en wasmachine wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een kookplaat en een wasmachine na meerdere verhuizingen. Het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen medische noodzaak was voor de verhuizing en de kosten voor de kookplaat en wasmachine als algemene kosten van het bestaan werden beschouwd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, omdat de kosten voor de kookplaat en wasmachine noodzakelijk waren en niet op andere wijze konden worden gedragen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten voor deze gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan behoren en dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend indien deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de kosten noodzakelijk waren en dat zij niet in staat was om te reserveren voor deze kosten.

De Raad heeft de beslissing van het dagelijks bestuur om de aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen bevestigd, omdat de grondslag van de afwijzing in rechte standhoudt. De rechtbank had de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen, zij het op andere gronden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1379 PW

Datum uitspraak: 22 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2017, 16/7806 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.M. Feijtel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
1.2.
Appellante is op 15 augustus 2015 verhuisd naar de [adres 1] te [plaatsnaam]. Appellante heeft vervolgens bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor verhuiskosten, omdat zij deze woning niet geschikt achtte nu zij haar scootmobiel niet kon draaien op de galerij en de lift te ver lopen was. Daarnaast vond zij de woning te duur. Tevens heeft appellante een medische urgentieverklaring aangevraagd. In
het kader van de aanvraag om bijzondere bijstand heeft het dagelijks bestuur informatie ingewonnen bij Porthos, die verzoeken om medische urgentie toe- of afwijst. Hieruit is gebleken dat Porthos na onderzoek heeft geconcludeerd dat de woning aan de [adres 1] geschikt is voor appellante. Het is een nieuwe woning met alle nodige voorzieningen. Er wordt een ergotherapeut ingeschakeld om appellante met de scootmobiel
te leren draaien op de galerij. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing afgewezen op de grond
dat er geen medische noodzaak was voor een verhuizing. Appellante heeft daarna op
12 oktober 2015 een lening afgesloten bij de Gemeentelijke kredietbank (GKB) voor verhuiskosten tot een bedrag van € 1.687,64. Appellante is vervolgens op 1 december 2015 verhuisd naar de [adres 2] te [woonplaats]. Op 1 februari 2016 is appellante wederom verhuisd, nu naar de [adres 3] te [woonplaats]. Op 16 maart 2016 heeft appellante de hiervoor genoemde lening bij de GKB volledig afgelost.
1.3.
In verband met haar voorgenomen verhuizing naar de [adres 4] te [woonplaats], heeft appellante op 25 mei 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een gasfornuis (lees: een kookplaat) en een wasmachine, omdat volgens appellante de kookplaat en de wasmachine bij de woning horen waar appellante nog woont en zij deze niet kan meeverhuizen. Appellante is op 1 juni 2016 verhuisd naar de [adres 4] te [woonplaats].
1.4.
Bij besluit van 16 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2016, heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen als een kookplaat en een wasmachine behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, welke uit het normale inkomen bestreden moeten worden. Er is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante heeft er zelf voor gekozen om te verhuizen en er is geen bijzondere noodzaak om te verhuizen.
1.5.
Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft het dagelijks bestuur aan appellante met ingang
van 29 september 2016 bijzondere bijstand toegekend voor de meerkosten van de warme maaltijdvoorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of de verhuizing van appellante naar de [adres 4] te [woonplaats] en daarmee het maken van inrichtingskosten (lees: de aanschaf van een kookplaat en wasmachine) noodzakelijk was, in het midden kan blijven. Gebleken is dat appellante bijzondere bijstand ontvangt voor een warme maaltijdvoorziening van € 5,54 per dag, waarmee de rechtbank het standpunt van het dagelijks bestuur heeft onderschreven dat appellante geen kookplaat nodig heeft. Voorts is gebleken dat appellante tegen een geringe vergoeding voor wasmiddel van € 3,- gebruik kan maken van een was- en strijkservice, zodat de aanschaf van een wasmachine evenmin nodig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur ter zitting van de rechtbank een geheel ander standpunt ten grondslag heeft gelegd aan haar beslissing en dat zij in dat stadium de grondslag van het bestreden besluit niet meer kon wijzigen. Appellante heeft haar grond herhaald dat haar verhuizing noodzakelijk was en dat de kosten voor aanschaf van een kookplaat en wasmachine wel degelijk noodzakelijk zijn en niet op andere wijze kunnen worden gedragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 25 mei 2016 tot en met 16 juni 2016 (de te beoordelen periode).
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient volgens vaste rechtspraak eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Appellante heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank haar oordeel over de afwijzing
van haar aanvraag om bijzondere bijstand op een andere grondslag dan de grondslag
van het bestreden besluit heeft gebaseerd. Uit 1.4 volgt immers dat het dagelijks bestuur
de maaltijdvoorziening en was- en strijkservice niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Daarbij komt dat deze maaltijdvoorziening eerst na de te beoordelen periode aan appellante is toegekend. Dat de gemachtigde van het dagelijks bestuur ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd dat aan appellante een maaltijdvoorziening is toegekend en de mogelijkheid van een was- en strijkservice bestaat, betekent zoals de gemachtigde van het dagelijks bestuur ter zitting van de Raad heeft toegelicht, niet dat het dagelijks bestuur de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag om bijzondere bijstand gelet op de aanwezigheid van deze voorzieningen terecht is afgewezen. Anders dan appellante betoogt is hierin echter geen grond gelegen tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. Aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand heeft het dagelijks bestuur, zoals ter zitting van de Raad nader toegelicht, ten grondslag gelegd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Nu deze grondslag in rechte standhoudt en de rechtbank het beroep, zij het op andere gronden, terecht ongegrond heeft verklaard, bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De gevraagde kosten voor een kookplaat en een wasmachine moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
De beroepsgrond dat het dagelijks bestuur de kosten van aanschaf van een kookplaat en een wasmachine wel degelijk noodzakelijk waren en niet op andere wijze konden worden gedragen, heeft appellante niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Voor zover appellante heeft beoogd dat de verhuizing per 1 juni 2016 niet voorzienbaar was
- en zij om die reden niet heeft kunnen reserveren - heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd. Het enkele gegeven dat appellante sinds augustus 2015 meermalen is verhuisd, maakt niet dat zij reeds daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is geweest om te reserveren of een lening af te sluiten voor de onderhavige kosten. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van een kookplaat en een wasmachine terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak,
met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO