ECLI:NL:CRVB:2018:1669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/7274 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van geldlening wegens niet-wonen op het uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan had ontvangen in de vorm van een renteloze lening, werd geconfronteerd met een terugvordering van deze lening. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had vastgesteld dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder een huisbezoek en het onderzoek naar de huurovereenkomst. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde en dat hij niet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldeed. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 juni 2018.

Uitspraak

16.7274 BBZ

Datum uitspraak: 5 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2016, 16/5695 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling
tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van de Weerd, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Namens appellant is verschenen mr. Van de Weerd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het college appellant met ingang van 17 december 2015 een uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (bijstand) toegekend op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in de vorm van een renteloze lening. Bij de aanvraag die tot dit besluit heeft geleid, heeft appellant als woonadres opgegeven het adres [opgegeven adres] te [woonplaats] (opgegeven adres), op welk adres hij met ingang van 17 december 2015 in de basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van een consulent van de gemeente Den Haag dat uit de door appellant overgelegde huurovereenkomst en een betaalkwitantie blijkt dat appellant maar € 250,- aan huur betaalt en dat er twijfels waren ontstaan dat appellant mogelijk niet op het opgegeven adres woont, heeft een handhaver van de Afdeling Bijzonder Onderzoek van dienst SZW van de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de handhaver onder meer dossieronderzoek gedaan, op 21 januari 2016 een huisbezoek aan de woning op het opgegeven adres gebracht en om inlichtingen verzocht bij makelaar [naam makelaar]. Tijdens het huisbezoek op 21 januari 2016 werd opengedaan door een vrouw en een man. De vrouw en de man hebben verklaard dat zij appellant niet kennen, dat zij sinds drie dagen in de woning wonen en sinds 20 januari 2016 in de BRP op dat adres ingeschreven staan, dat
de woning tijdens de bezichtiging leeg stond en dat zij de woning huren bij makelaar
[naam makelaar]. Uit navraag door het college bij deze makelaar is gebleken dat de makelaar appellant niet als huurder kent en dat de woning in de periode van oktober 2015 tot en met december 2015 leeg stond. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 21 januari 2016.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 26 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2016 (bestreden besluit),
de in de vorm van een geldlening verleende bijstand over de periode van 17 december 2015 tot en met 31 januari 2016 (periode in geding) tot een bedrag van € 1.366,56 van appellant terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het ingestelde onderzoek naar de woonsituatie van appellant naar voren is gekomen dat appellant nooit heeft gewoond op het opgegeven adres. Hierdoor heeft hij de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Participatiewet (PW) geschonden en als gevolg daarvan ten onrechte bijstand ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij na het indienen van zijn aanvraag naar Suriname is vertrokken voor de werkzaamheden van zijn eigen bedrijf. Naar eigen zeggen had hij hiervoor toestemming van het college voor de duur van zes maanden. Uit de gedingstukken blijkt echter niet dat het college bekend was met het verblijf van appellant buiten Nederland voor een langere aaneengesloten periode en daarvoor toestemming heeft gegeven. Uit de stukken blijkt slechts dat het college ervan op de hoogte was dat appellant meerdere keren per jaar in Suriname moest zijn voor zijn bedrijf. Ter zitting is namens het college ook ontkend dat een dergelijke toestemming is verleend, zodat daarvan niet wordt uitgegaan.
4.4.
Vaststaat dus dat appellant in de periode in geding geen feitelijk verblijf heeft gehad op het door hem opgegeven adres en dat niet aan het college heeft gemeld. Daarmee is gegeven dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij te goeder trouw de woning op het opgegeven adres van Terra heeft gehuurd. Voor zover appellant daarmee heeft willen betogen dat hij in juridische zin de huurder was van de woning op het opgegeven adres, slaagt dit betoog niet. Nog daargelaten of appellant gelet op de overige onderzoeksbevindingen met de door hem overgelegde huurovereenkomst en kwitantie aannemelijk heeft gemaakt dat hij in juridische zin als huurder van de woning op het opgegeven adres kan worden aangemerkt, is, zoals onder 4.2 is overwogen, immers niet de juridische, maar de feitelijke situatie bepalend voor het antwoord op de vraag waar iemand woont.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor veroordeling tot vergoeding van schade geen grond, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO