ECLI:NL:CRVB:2018:174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn bezwaren tegen besluiten van het Uwv ongegrond zijn verklaard. Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij stelt weer enig inkomen te hebben. Het Uwv heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat er nog geen ziekengeld is uitgekeerd en dat er eerst een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet plaatsvinden. Tijdens de zitting op 20 december 2017 was verzoeker niet aanwezig, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Ermers.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder de beroepen van verzoeker gegrond verklaard, maar het Uwv had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij weer over inkomen beschikt, maar heeft de vereiste spoedeisendheid niet verder onderbouwd.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een dringende noodzaak is voor een snelle beslissing. Daarom wordt het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met M.A.A. Traousis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 januari 2018.