ECLI:NL:CRVB:2018:1816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
17/3843 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet voldaan griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Appellante had in hoger beroep geen griffierecht voldaan binnen de gestelde termijn, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring op 17 oktober 2017. In het verzet heeft appellante aangevoerd dat zij door psychische klachten niet in staat was haar zaken te behartigen. Ze heeft een verwijsbrief van haar huisarts overgelegd, maar de Raad oordeelt dat niet is gebleken dat appellante daadwerkelijk in verzuim was. Appellante had hulp van haar moeder en een gemachtigde, en het was haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het griffierecht tijdig werd voldaan. De Raad concludeert dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van appellanten in het proces en de noodzaak om tijdig aan verplichtingen te voldoen, ook als er sprake is van persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juni 2018
17/3843 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2017, 16/6402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 17 oktober 2017 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. S. Zahri, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2018. Appellante is verschenen. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 17 oktober 2017 berust op de overweging dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 11 juli 2017 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat appellante het griffierecht niet heeft voldaan omdat zij te kampen had met psychische klachten. Ter onderbouwing is een verwijsbrief van de huisarts overgelegd gedateerd 21 november 2016, voor verwijzing naar een psycholoog. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij niet weet of haar gemachtigde de brieven met betrekking tot het griffierecht aan haar heeft doorgezonden. Zij was niet in staat haar administratie te regelen en een gedeelte van haar post bleef ongeopend liggen. Haar moeder kwam één maal per maand langs om belangrijke post na te kijken. Het ging daarbij met name om post met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Appellante heeft in verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Niet is gebleken dat appellante in de periode waarin het griffierecht moest worden voldaan vanwege haar psychische klachten niet in staat was haar zaken te (laten) behartigen. Appellante heeft ook ter zitting verklaard dat zij voor het verzorgen van haar administratie voor een deel door haar moeder werd bijgestaan. Het had op de weg van appellante gelegen om hulp te vragen bij afhandeling van al haar post en niet uitsluitend bij post met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Daarnaast had appellante bijstand van een gemachtigde aan wie de nota voor het griffierecht was verzonden. Het was derhalve (ook) bij de gemachtigde van appellante bekend dat binnen de bij aangetekend verzonden brief van 11 juli 2017 gestelde termijn griffierecht moest worden voldaan. Het handelen van de gemachtigde dient voor rekening en risico van appellante te worden gebracht.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers
ew