In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 22 november 2017, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een geschil over de tijdigheid van het indienen van het hogerberoepschrift tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2017. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van de uitspraak door haar gemachtigde, mr. R.C.A. van Niftrik, en dat dit haar toegang tot de rechter heeft belemmerd, wat zou leiden tot een schending van haar recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Raad overwoog dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de laatste dag voor indiening 10 mei 2017 was en het hogerberoepschrift pas op 29 juni 2017 was ontvangen. Appellante had in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. De Raad benadrukte dat het handelen of nalaten van de gemachtigde voor risico van appellante komt.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier N.L. Kuipers, en werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.