ECLI:NL:CRVB:2018:2007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
17-1673 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening en terugvordering voorschot op basis van onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft appellante op 11 december 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Appellante heeft aangegeven dat zij een woning huurt en dat zij sinds 2010 niet meer samenwoont met haar echtgenoot, die in Spanje woont. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellante verzocht om diverse financiële documenten te overleggen, waaronder bankafschriften en bewijs van huurbetalingen. Appellante heeft echter niet kunnen aantonen dat haar echtgenoot haar financieel heeft ondersteund en heeft geen objectieve gegevens overgelegd over haar financiële situatie.

Op 23 maart 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. Tevens heeft het college de eerder verstrekte voorschotten van € 2.486,37 teruggevorderd. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft de motivering van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante ook in hoger beroep haar stellingen niet nader heeft onderbouwd. De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 1673 PW

Datum uitspraak: 3 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 februari 2017, 16/4991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/5865 PW en 17/5921 PW plaatsgevonden op 5 juni 2018. Namens appellante is mr. J.J.E. Stout, kantoorgenoot
van mr. Roos verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Karreman. In de zaken 16/5865 PW en 17/5921 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 11 december 2015 heeft appellante een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Daarbij heeft appellante opgegeven dat zij een woning huurt op het adres [adres] . Op het formulier inlichtingen onderhoudsplichtige van 9 januari 2016 heeft appellante vermeld dat zij gehuwd is met [naam echtgenoot] (echtgenoot), maar dat zij sinds 2010 niet meer met hem samenwoont. Haar echtgenoot woont in de [land] , zij heeft geen contact meer met hem en gaat scheiden.
1.2.
Bij brief van 5 januari 2016 heeft het college appellante verzocht diverse stukken te overleggen, waaronder bankafschriften over de periode vanaf 1 september 2015, stukken waaruit blijkt dat en op welke wijze haar echtgenoot haar heeft onderhouden en bewijzen van huurbetalingen gedurende de laatste drie maanden dan wel huurachterstanden.
1.3.
Bij brieven van 9 januari 2016 en 12 januari 2016 heeft appellante gemeld dat zij niet kan aantonen dat haar echtgenoot haar onderhield. Hij woonde in Spanje en als hij naar Nederland kwam dan gaf hij haar contant geld waarmee zij de boodschappen betaalde. Daarnaast ontving zij toeslagen en kinderbijslag. Tevens heeft appellante gemeld dat haar huurbaas geen bewijs wil overleggen waaruit blijkt hoeveel de huurachterstand bedraagt.
1.4.
Bij brieven van 26 januari 2016, 29 februari 2016 en 14 maart 2016 heeft het college nadere gegevens opgevraagd, waaronder een huurcontract, stukken met betrekking tot
(de aanvraag tot) de echtscheiding, bewijzen van huurachterstanden en verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt op welke wijze haar echtgenoot appellante heeft onderhouden.
1.5.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het college de aanvraag van 11 december 2015 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over haar financiële situatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van eveneens 23 maart 2016 heeft het college de aan appellante verleende voorschotten tot een bedrag van € 2.486,37 teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 25 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 23 maart 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. Appellante heeft onvoldoende duidelijkheid verstrekt over haar financiële situatie in de periode voorafgaand aan de bijstand. Zo heeft appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt over de echtscheiding waarin zij is verwikkeld en over de financiële afspraken die zij met haar echtgenoot heeft gemaakt. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij tot juni 2015 door haar echtgenoot is onderhouden en op welke wijze hij dat heeft gedaan, bovendien heeft zij wisselend verklaard sinds wanneer zij niet meer met hem samen is. Appellante heeft evenmin objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt hoe de hechte gemeenschap waarin zij zich bevindt haar sinds juni 2015 in haar onderhoud heeft voorzien. Dat zij hierover geen verklaringen kan geven omdat dit in de gemeenschap waarin appellante verkeert niet gebruikelijk is, komt voor rekening en risico van appellante. Verder heeft zij wisselend verklaard over de hoogte van haar woonlasten. Dat de verhuurder niets op schrift wil zetten over haar betalingsachterstanden komt eveneens voor rekening en risico van appellante. Het college was tevens bevoegd de verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 2.486,37 van appellante terug te vorderen. Appellante heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd over de wijze waarop het college van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft gemaakt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in bezwaar en beroep heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij alle stukken heeft ingeleverd waarover zij redelijkerwijs kan beschikken en dat op basis daarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellante ook in hoger beroep haar stellingen niet nader heeft onderbouwd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van
C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) C.A.E. Bon
GdJ