ECLI:NL:CRVB:2018:2049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
16/6957 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nader besluit na opheffing executoriaal derdenbeslag op AOW-pensioen van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarbij executoriaal derdenbeslag was gelegd op zijn AOW-pensioen. Het beslag was gelegd op 21 april 2016 en resulteerde in een inhouding van € 187,05 per maand op het pensioen van de appellant. De Svb had appellant op de hoogte gesteld van deze inhouding en het bezwaar van de appellant tegen dit besluit was ongegrond verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het besluit van de Svb om het beslag op te heffen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt, maar het beroep tegen het besluit van 11 mei 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten en verzocht om schadevergoeding. De Raad oordeelde dat de gronden van de appellant niet tot een ander oordeel leidden dan dat van de rechtbank. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/6957 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2016, 16/3373 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Appellant en zijn echtgenote [naam echtgenote appellant] zijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 21 april 2016 is onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd op de inkomsten van appellant uit zijn AOW-pensioen tot een bedrag van € 1.050,79.
1.2.
Bij besluit van 29 april 2016 heeft de Svb appellant er van in kennis gesteld dat met ingang van mei 2016 een bedrag van € 187,05 per maand op zijn pensioen wordt ingehouden en rechtstreeks wordt overgemaakt aan de deurwaarder.
1.3.
Bij besluit van 11 mei 2016 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij brief van 19 mei 2016 is aan de Svb meegedeeld dat het beslag is opgeheven. De Svb heeft naar aanleiding hiervan bij besluit van 20 mei 2016 aan appellant kenbaar gemaakt dat de reeds ingehouden bedragen, te weten het AOW-pensioen en het vakantiegeld over de maand mei, in mei 2016 zullen worden teruggestort.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het onder 1.4 genoemde besluit van
20 mei 2016 aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 11 mei 2016 is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat de Svb buiten het kader van het beslag is getreden. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 20 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant geen procesbelang heeft bij een beoordeling van dat besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een schadevergoeding omdat er ten onrechte beslag is gelegd op zijn AOW-pensioen.
4. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep de in beroep naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie heeft herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) G.D. Alting Siberg
ew