ECLI:NL:CRVB:2018:2049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Nader besluit na opheffing executoriaal derdenbeslag op AOW-pensioen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarbij executoriaal derdenbeslag was gelegd op zijn AOW-pensioen. Het beslag was gelegd op 21 april 2016 en resulteerde in een inhouding van € 187,05 per maand op het pensioen van de appellant. De Svb had appellant op de hoogte gesteld van deze inhouding en het bezwaar van de appellant tegen dit besluit was ongegrond verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het besluit van de Svb om het beslag op te heffen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt, maar het beroep tegen het besluit van 11 mei 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten en verzocht om schadevergoeding. De Raad oordeelde dat de gronden van de appellant niet tot een ander oordeel leidden dan dat van de rechtbank. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.