ECLI:NL:CRVB:2018:2050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van onvoldoende bijdrage in het onderhoud van het kind
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had in augustus 2014 kinderbijslag aangevraagd voor haar kind, dat in een pleeggezin woonde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde de kinderbijslag, omdat de appellante niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van haar kind. Dit besluit werd bevestigd in een later bezwaar, waarop de appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De appellante voerde aan dat zij de verplichte eigen bijdrage aan het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) niet kon betalen en dat er een ongelijkheid bestond tussen ouders die wel en niet aan deze verplichting konden voldoen. De Svb verdedigde de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellante niet voldeed aan de onderhoudsbijdrage zoals vereist door de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad benadrukte dat het niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting jegens het LBIO niet relevant was voor de vraag of de appellante aan de onderhoudseis voldeed.
De Raad concludeerde dat de weigering om kinderbijslag toe te kennen een gebonden besluit was, zonder ruimte voor belangenafweging. De financiële omstandigheden van de appellante waren niet van zodanig gewicht dat dit zou leiden tot een andere uitkomst. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.