ECLI:NL:CRVB:2018:2343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
16/8117 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na ziekmelding en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich op 20 maart 2014 ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 20 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen in andere functies. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld op 21 oktober 2015, maar het Uwv concludeerde dat hij per 7 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de verzoeken om deskundigen te benoemen en de geschiktheid van de functies voor appellant te onderzoeken. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en vastgesteld dat hij in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen. De Raad onderschreef de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de situatie van appellant. Het verzoek om een onafhankelijk deskundige te raadplegen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

16.8117 ZW

Datum uitspraak: 1 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2016, 16/2915 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur
per week. Op 20 maart 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van
de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden.
Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2015 vastgesteld dat appellant per
20 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als productiemedewerker, maar wel tot het vervullen van diverse geselecteerde functies, namelijk de functies van wikkelaar, productiemedewerker, inpakker en medewerker tuinbouw. Het besluit van 28 januari 2015 staat in rechte vast.
1.3.
Appellant heeft zich op 21 oktober 2015 opnieuw ziek gemeld met lichamelijke en
psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 1 december 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 7 december 2015 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2015 vastgesteld dat appellant per 7 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. Hiertoe is overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van de medische toestand van appellant op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 7 december 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de – in bezwaar ingebrachte – informatie van psychiater H.M.A. de Hoop van 13 januari 2016. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen. Verder is appellant van mening dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of de functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij
de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op de datum in geding, 7 december 2015. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gesproken en heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. In het rapport van 1 december 2015 heeft de verzekeringsarts melding gemaakt van een goede concentratie en aandacht van appellant bij oriënterend onderzoek. De verzekeringsarts heeft de eerder (in het kader van de EZWb) vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 januari 2015 nog actueel geacht. In zijn rapport van 14 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de psychische klachten van appellant bekend waren en zijn meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant zelf gezien en onderzocht. Hij heeft de in bezwaar ingebrachte informatie van psychiater De Hoop van 13 januari 2016, waarin verslag wordt gedaan van een eerste oriënterend gesprek, bij zijn conclusie betrokken. Op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat
ten tijde van het onderzoek op 14 maart 2016 duidelijk geen sprake was van een ernstig invaliderend depressief toestandsbeeld. Wel was sprake van een gedaalde stemming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Bij de functieduiding in het kader van de EZWb werd rekening gehouden met beperkingen van appellant op psychisch vlak. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat appellant niet in staat zou zijn ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te vervullen.
4.3.
Nu geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit wordt het verzoek om raadpleging van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Onder deze omstandigheden bestaat geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

LO