ECLI:NL:CRVB:2018:2441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 12 juni 2013 ziek had gemeld met lage rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 12 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de juiste maatstaf arbeid heeft gehanteerd. De appellant stelde dat hij niet in staat was om de maatgevende arbeid, de functie van productiemedewerker industrie, te verrichten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van de appellant correct hadden vastgesteld. De Raad bevestigde dat de appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om de functie van productiemedewerker te vervullen.
De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.