ECLI:NL:CRVB:2018:2446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als stoffeerder werkte, had zich ziek gemeld en na het doorlopen van de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) verzocht om een uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant voerde aan dat zijn klachten, zowel lichamelijk als psychisch, niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen. Hij stelde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren gezien zijn beperkingen.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant niet ter discussie stond. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellant niet had aangetoond dat zijn klachten niet adequaat waren beoordeeld. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bekrachtigd.