ECLI:NL:CRVB:2018:2486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/2779 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WUV-toekenningen op basis van medische adviezen en oorlogsomstandigheden

Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een beroep had ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1943 uit een gemengd huwelijk, had in februari 2016 een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag werd afgewezen op 26 oktober 2016, omdat de Pensioen- en Uitkeringsraad niet kon vaststellen dat de appellant vervolging had ondergaan in de zin van de Wuv. De Raad heeft in deze zaak de vraag beoordeeld of de appellant met de vervolgde kon worden gelijkgesteld.

De Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder de appellant de oorlogsjaren had doorgebracht niet duidelijk ongunstig waren ten opzichte van andere gemengd gehuwden en hun kinderen. De medische adviezen van artsen G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager gaven aan dat er geen ziekten of gebreken waren vastgesteld die redelijkerwijs in verband stonden met de oorlogsomstandigheden van de appellant. De Raad concludeerde dat de botontkalking van de appellant niet kon worden toegeschreven aan de oorlogsomstandigheden, maar eerder aan het gebruik van het geneesmiddel Prednisolon en de diagnose reuma.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het bestreden besluit voldoende was voorbereid en gemotiveerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2779 WUV

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 maart 2017, kenmerk BZ011048199 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1943, is geboren uit een zogenoemd gemengd huwelijk waarbij de vader de joodse partner was. In februari 2016 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 26 oktober 2016. Verweerder heeft niet kunnen vaststellen dat appellant vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv. De oorlogsomstandigheden van appellant hebben verweerder wel aanleiding gegeven te onderzoeken of appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Omdat bij appellant geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met zijn oorlogsomstandigheden heeft verweerder geen aanleiding gezien om appellant met de vervolgde gelijk te stellen. Het tegen het besluit van 26 oktober 2016 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep bestrijdt appellant specifiek het ontbreken van een verband tussen de botontkalking en de omstandigheden waaronder hij de oorlogsjaren heeft doorgebracht.
3. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
In beroep ligt uitsluitend ter beantwoording voor de vraag of appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld.
3.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv kan een persoon onder bepaalde omstandigheden met de vervolgde worden gelijkgesteld, indien het niet toepassen van de Wuv een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Bij het gebruik van deze bevoegdheid hanteert verweerder in een geval als dat van appellant de hoofdregel dat de omstandigheden waaronder de betrokkene de oorlogsjaren heeft doorgebracht, zich duidelijk ongunstig dienen te hebben onderscheiden van die van andere gemengd gehuwden en hun kinderen.
3.3.
De weigering om appellant met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv met de vervolgde gelijk te stellen berust op de grond dat bij appellant geen ziekten of gebreken zijn vastgesteld die redelijkerwijs in verband staan met zijn oorlogsomstandigheden.
3.4.
Het door verweerder ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het medisch advies van G.L.G. Kho, arts. Dat advies is gebaseerd op het persoonlijk onderhoud dat Kho met appellant heeft gehad. Daarbij heeft hij ook de informatie betrokken van de neuroloog, cardioloog en huisarts. Kho concludeert dat de lichamelijke klachten (epilepsie, borstklachten, reuma, gewrichtsklachten, botontkalking en hartklachten) redelijkerwijs niet in causaal verband kunnen worden gebracht met de oorlogsomstandigheden. Verder heeft Kho geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van psychische klachten in de zin van een psychiatrische ziekte/diagnose.
3.5.
Het bezwaarschrift is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts
A.M. Ohlenschlager. Zij onderschrijft de conclusies van Kho.
3.6.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende voorbereid en gemotiveerd. Voor het standpunt dat de botontkalking in verband staat met de oorlogsomstandigheden bieden de medische adviezen geen aanknopingspunten. Uit de adviezen komt naar voren dat in 1999 bij appellant de diagnose osteoporose is gesteld en dat de ernstige botontkalking bij appellant kan worden verklaard door het gebruik van het geneesmiddel Prednisolon sinds 1987. Dit geneesmiddel is aan appellant voorgeschreven vanwege de in 1986 gediagnosticeerde reuma, een constitutionele degeneratieve aandoening. Appellant heeft in beroep een e-mailbericht van reumatoloog drs. M.K. Leijsma overgelegd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de botontkalking aan de oorlogsomstandigheden kan worden toegeschreven. Leijsma schrijft dat zij niet kan beoordelen of de rachitis, die appellant in de oorlogsjaren heeft gehad, de huidige situatie heeft beïnvloed. Appellant heeft ernstige osteoporose en dit zal zeker door meerdere factoren bepaald zijn, waarbij de reuma en het prednisongebruik van invloed zijn geweest. Of de rachitis hierbij een rol heeft gespeeld kan zij niet uitsluiten, maar ook niet aantonen.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.E. Bon
sg